‘Een van de besten uit Italië’, schrijft de Russisch-Franse beeldhouwer Ossip Zadkine (1890-1967) in 1952 over Marcello Mascherini. Toch is de Italiaanse beeldhouwer buiten Italië lang niet zo bekend als zijn landgenoten Marino Marini (1901-1980) of Giacomo Manzù (1908-1991). Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat Mascherini pas in 1951, op 45-jarige leeftijd, voor het eerst een bezoek aan Parijs brengt en daar in contact komt met de internationale kunstwereld.
Mascherini is dan al jaren een gevierd beeldhouwer in eigen land – zo krijgt hij in 1938 een eigen zaal op de Biënnale van Venetië, waar hij in 1950 eveneens de prijs voor beste Italiaanse beeldhouwer in ontvangst mag nemen. Maar Parijs blijft tot zeker halverwege de 20ste eeuw het epicentrum van de moderne kunst. Dat is voor de beeldhouwkunst niet anders. Hoewel veel andere Italiaanse kunstenaars vanwege het fascistische bewind van Benito Mussolini hun geluk vanaf de jaren 20 elders beproeven, blijft Mascherini zijn hele leven in zijn geboortestreek wonen.
Zadkine introduceert Mascherini’s werk in 1953 met een solotentoonstelling in Parijs. Tentoonstellingen in andere Europese steden volgen. In Nederland is de uit Italië geëmigreerde beeldhouwer Fred Carasso (1899-1969) een belangrijke voorvechter van Italiaanse sculptuur. In 1954 is Carasso betrokken bij een groots opgezette openluchttentoonstelling met hedendaagse Italiaanse sculpturen in het park achter Museum Boymans, waaraan ook Mascherini deelneemt. De presentatie Mostra ’54 biedt met maar liefst tachtig werken van zeven kunstenaars een overzicht van moderne Italiaanse beeldhouwkunst en blijkt een groot succes. Meerdere musea, overheidsinstellingen en particuliere verzamelaars kopen beelden aan.
Het Thalia Theater in Rotterdam verwerft Macherini’s sculptuur ‘Uomo che canta’ voor de foyer en een aantal Rotterdamse zakenlieden koopt ‘Nuda che ride’ als schenking voor de collectie van Museum Boymans. Jaren later zou toenmalig directeur van het museum J.C. Ebbinge Wubben desgevraagd over de schenking zeggen: ‘De keuze van Mascherini kwam van de schenkers. Ik denk niet dat ik die zelf zou hebben gekozen.’ Bram Hammacher, destijds directeur van Rijksmuseum Kröller-Müller, deelt de smaak van zijn collega niet: hij koopt al in 1953 een werk van Mascherini aan voor de tuin van zijn museum - de eerste moderne Italiaanse sculptuur in een Nederlandse museale collectie.
Mascherini’s sculpturen hebben een herkenbare eigen vorm. Hoewel altijd figuratief, is een realistische verbeelding nooit zijn streven. De mensfiguur is eerder een middel om zijn eigen vormentaal te ontwikkelen. Mascherini’s oeuvre doorloopt meerdere stijlen. In de eerste jaren experimenteert hij met classicistische beelden naar voorbeeld van Aristide Maillol (1861-1944). In de bronzen van de oude Etrusken vindt hij een blijvende inspiratie en, in zijn woorden, ‘een haast muzikaal gevoel van harmonie en een universeel ritme’.
Vanaf de jaren 50 komt hij tot zijn meest bekende gladgepolijste ranke figuren, waarvan ‘Nuda che ride’ een goed voorbeeld is. Kenmerkend aan deze laatste groep zijn de gestileerde ledematen, vloeiende lijnen en de langgerekte benen. Het hoofd, de handen en de voeten daarentegen zijn juist bovenmatig klein en tenger, wat de figuur als geheel een elegante fijnzinnigheid meegeeft. Door de nadruk op contour en silhouet hebben de sculpturen een grote grafische kwaliteit. Beweging wordt gesuggereerd door hoekige poses, en niet zelden acrobatische houdingen. Het feit dat Mascherini uitsluitend in brons werkt, helpt hem daarbij: ‘Wanneer ik aan een bronzen figuur denk, zie ik het levend en bewegend voor me. Ik kan het kloppen van het hart bijna voelen onder het oppervlak van het beeld.’
Marcello Mascherini
Udine 1906 - Padua 1983