Auteur: Judith Niessen
Pieter Coecke van Aelst was een uiterst veelzijdige kunstenaar: hij was schilder, beeldhouwer, architect en ontwerper van houtsneden, wandtapijten, monumentale glasramen en kleine glasruitjes.1 Pieter Coecke trouwde tweemaal: zijn eerste vrouw was de dochter van de Antwerpse schilder Jan Mertens, die mogelijk Coeckes leermeester was. Uit dit huwelijk werd Pieter Coecke II (voor 1527-1559) geboren, die schilder werd. Coeckes tweede vrouw was de miniatuurschilderes Mayken Verhulst (ca. 1520-1600), wier dochter trouwde met Pieter Bruegel de Oude. Volgens Karel van Mander, die in zijn Schilder-boeck (1604) een biografie van Pieter Coecke opnam, was de kunstenaar een leerling van de Brusselse hofschilder Bernard van Orley.2 Bewijzen daarvoor ontbreken, maar op stilistische gronden is een leertijd bij Van Orley goed denkbaar. Van Mander vertelt ook dat Pieter Coecke naar Rome reisde. Bewijs voor deze reis ontbreekt eveneens, maar is aannemelijk.3 In 1527 schreef de kunstenaar zich in als meester in het Antwerpse Sint-Lucasgilde. Volgens Van Mander reisde Coecke naar Constantinopel op verzoek van de Brusselse familie van tapijtwevers Van der Moyen. Ook dit kan niet met documenten gestaafd kan worden, maar lijkt aannemelijk gezien de houtsnedenreeks Moeurs et fachons de faire de Turcz (gedateerd 1533), die Mayken Verhulst in 1550 naar ontwerpen van haar echtgenoot op de markt bracht.4
Terug in Antwerpen in 1534 ontwierp Coecke een serie van negen tapijten met het leven van Paulus. Hij vertaalde Vitruvius De architectura (1539) in het Nederlands en Serlio’s architectuurtractaat in het Nederlands, Duits en Frans (1539-1553). In 1537 ontwierp hij een glasraam voor de kathedraal van Antwerpen, dat verloren ging tijdens de beeldenstorm. In 1546 verhuisde Coecke naar Brussel; in 1550 werd hij tot hofschilder van Karel V benoemd.
Door zijn gevarieerde werkzaamheden en zijn grote atelier droeg Pieter Coecke bij aan de verspreiding van de renaissancestijl in alle kunstvormen in de Nederlanden. Omdat geen van de aan hem toegeschreven schilderijen gesigneerd of gedateerd is, is het moeilijk eigenhandigheid en chronologie van zijn geschilderde oeuvre vast te stellen. Twee tekeningen van Pieter Coecke zijn gesigneerd: Het Herberginterieur in Rotterdam (inv. nr. MB 330) en De apostel Paulus voor koning Agrippa in Wenen.5 Daarnaast wordt een groep tekeningen aan hem en zijn atelier toegeschreven, die voor een deel ontwerpen voor kleine glasruitjes zijn.6
Noten
1 Deze biografie is gebaseerd op Turner 1996, dl. 7, pp. 518-520 (J. Campbell Hutchinson).
2 Voor de biografie van Pieter Coecke, Van Mander 1604 (editie Miedema), fol. 218r-218v.
3 Zie ook Brussels/Rome 1995, nr. 67.
4 Hollstein IV, 1951, p. 199, nr. 14 (reeks van veertien houtsneden met een titelblad)
5 Wenen, Albertina, inv. nr. 7851; Benesch 1928, nr, 53.
6 New York 1995, pp. 158-164; Ritsema van Eck 1999, nrs. 25-33.