Auteur: Yvonne Bleyerveld
De schilder, tekenaar en prentmaker David Vinckboons was de zoon van Philip Vinckboons (? – 1601), die gespecialiseerd was in het schilderen in waterverf op doek.1 Omstreeks 1580 verhuisde het gezin Vinckboons van Mechelen naar Antwerpen. Als gevolg van de politieke en religieuze onrust in de Zuidelijke Nederlanden volgde omstreeks 1586 een verhuizing naar Middelburg en ten slotte naar Amsterdam, waar Philip Vinckboons in 1591 als burger geregistreerd werd. Volgens Karel van Mander had David Vinckboons geen andere leermeester dan zijn vader.2 In 1602 trouwde David Vinckboons met notarisdochter Agneta van Loon. Vijf van hun zonen werden architect of kunstenaar. In 1611 kocht Vinckboons een huis in de Antoniebreestraat in Amsterdam.
David Vinckboons was gespecialiseerd in het schilderen van landschappen met kleine figuren, boerentaferelen in de traditie van Pieter Bruegel, vrolijke gezelschappen en Bijbelse taferelen. Zijn vroegst schilderij dateert van 1602, het laatste van 1629. Zijn vroege werk vertoont invloed van Gillis van Coninxloo III, die vanaf 1595 in Amsterdam woonde. In 1980 catalogiseerden Wegner en Pée 83 eigenhandige tekeningen van David Vinckboons. Sindsdien zijn enkele nieuwe tekeningen aan het licht gekomen.3 Vinckboons zal echter veel meer tekeningen gemaakt hebben, gezien de vele prenten en boekillustraties die naar zijn ontwerpen gemaakt zijn. Zijn tekeningen werden in prent gebracht door graveurs als Claes Jansz Visscher II, Nicolaes de Bruyn, Pieter Serwouters en Simon Frisius. Drie getekende ontwerpen werden door Vinckboons zelf geëtst of gegraveerd.4 Vrijwel al zijn tekeningen zijn uitgevoerd in pen in bruine inkt en wassingen in grijs, bruin of (soms) geel, groen en blauw.
Noten
1 Deze biografie is gebaseerd op Turner 1996, dl. 32, pp. 586-588 (M. Schapelhouman).
2 Van Mander 1604 (editie Miedema), fol. 299r.
3 Zie bijvoorbeeld Amsterdam 1993a, nrs. 11a-b (tegenwoordig in Haarlem, Teylers Museum, inv. nrs. KT 2008 013 en KT 2008 014) en nr. 12.
4 Hollstein XXXVII, 1991, pp. 8-10, nrs. 1-3; Schapelhouman 1987, nr. 93.