Auteur: Rosie Razzall
Deze tekening werd in 1923 verworven met de collectie van Adriaan Domela Nieuwenhuis als een tekening van Michelangelo (1475-1564) en om die reden niet eerder opgenomen in de literatuur over Giovanni Ambrogio Figino.[1] Ondanks latere toevoegingen en enige schade aan het blad kan het werk met recht worden beschouwd als de grootste en meest uitgewerkte kopie die Figino van Michelangelo’s fresco Het laatste oordeel in de Sixtijnse Kapel maakte.
Hoewel hier enige discussie over is gevoerd, reisde Figino waarschijnlijk tussen 1587 en 1588[2] vanuit zijn geboortestad Milaan naar Rome. Tijdens zijn korte bezoek maakte hij een grondige studie van Michelangelo’s fresco’s in de Sixtijnse Kapel, van werken van Rafaël en klassieke beelden in de binnenhof van Villa Belvedere. De grote groepen tekeningen van Figino’s hand in Windsor[3] en Venetië[4] tonen talloze benen, armen en individuele figuren die aan Het laatste oordeel ontleend zijn en in de meeste gevallen in zwart en/of rood krijt op blauw of wit papier zijn uitgevoerd. Figino werkte niet vaak met penseel in inkt, maar er bestaan van zijn hand verschillende vergelijkbare tekeningen naar de Sixtijnse Kapel in dit medium, zoals een studie van een figuur in Charons boot in Windsor,[5] een duivel met een slang rond zijn middel in New York[6] en verscheidene tekeningen in Venetië.[7] Tot deze kleine groep gewassen pentekeningen behoort ook het Rotterdamse blad dat volledig met bruine inkt is gewassen, met in penseel getekende figuren. Terwijl op de andere bladen individuele figuren zijn afgebeeld, toont deze tekening de volledige groep van wanhopige zielen die rechtsonder in de hoek van het fresco door duivels de hel in worden gesleept en waarbij de houding van iedere figuur heel precies is weergegeven.
De inventaris van Domela Nieuwenhuis vermeldt: ‘In deze tekening is ruim een eeuw later door andere hand aan meerdere hoofd figuren wit opgelegd en zyn tal van contouren versterkt, zoals een tydlang gebruik. Onverbeterd bleven de minder op den voorgrond tredende figuren’.[8] Bij nadere bestudering van het blad blijken de contouren van veel van de figuren inderdaad in een donkerder inkt te zijn opgewerkt en lijken ook de witte hoogsels later te zijn toegevoegd. Deze aanpassingen verklaren mede het verschil in kwaliteit tussen het Rotterdamse blad en bijvoorbeeld het blad in New York dat niet in wit is gehoogd en waarin de wassingen subtieler zijn aangebracht. Het Rotterdamse blad is enigszins beschadigd en zowel op de verticale vouw in het midden als op andere plekken hersteld.
De toeschrijving van dit blad aan Figino (of in ieder geval zijn werkplaats) is ondanks de schade uiteindelijk op grond van de voorgeschiedenis en de inscriptie geaccepteerd. Figino liet na zijn overlijden in 1608 de inboedel van zijn werkplaats, met vermoedelijk de meeste van zijn tekeningen, na aan zijn neef Ercole Bianchi (geboren in 1576).[9] Veel van deze tekeningen raakten later verspreid.[10] Een grote groep werd in Venetië aangekocht door consul Joseph Smith (ca. 1682-1770) en bevindt zich momenteel in Windsor, een andere groep kwam in handen van de schilder Giuseppe Bossi (1777-1815) en bevindt zich nu in de Gallerie dell’Accademia in Venetië, en nog een ander album, waarvan de restanten zich nu in New York bevinden, kwam in handen van de geestelijke Sebastiano Resta (1635-1714).[11] Een aantal tekeningen die Cesare Cantù in 1844 omschreef als studies in pen en penseel in inkt in de collectie van kunsthandelaar Giuseppe Vallardi (1784-1863) bleven in Milaan, waar ze in de achttiende eeuw werden bekeken door kunsthistoricus Luigi Lanzi (1732-1810).[12] De groep tekeningen in de collectie van Vallardi bevatte zowel de twee Rotterdamse bladen die Domela Nieuwenhuis later aankocht, als de studie naar Het laatste oordeel in New York.[13] Het Rotterdamse blad is onderaan voorzien van een oude inscriptie: ‘Figino da Michel.Ang.o’. Figino’s tekeningen naar Michelangelo in Windsor[14] en Venetië[15] tonen dezelfde inscriptie, en op veel andere tekeningen staat kortweg ‘Figino’ of ‘Michel. Ang.’[16] Torrini beeldt meerdere van deze inscripties af, die mogelijk niet allemaal van dezelfde hand zijn,[17] maar het feit dat we ze op tekeningen aantreffen die inmiddels over verschillende collecties zijn verspreid, doet vermoeden dat dit al vroeg werd gedaan, mogelijk toen Ercole Bianchi de bladen in bezit had, wat bewijst dat de tekeningen inderdaad afkomstig zijn uit de werkplaats van Figino.