Auteur: Albert Elen
Michelangelo was een veelzijdig en vernieuwend kunstenaar: schilder, beeldhouwer, architect en ook dichter. Hij werkte voor de meest vooraanstaande opdrachtgevers van zijn tijd, vooral paus Julius II en diens opvolgers in Rome. Door zijn lange carrière, zijn faam en het feit dat zijn tekeningen bij collega’s en verzamelaars zeer gezocht waren, zijn er relatief veel bladen bewaard gebleven. Toch moet het merendeel verloren zijn gegaan. Volgens Giorgio Vasari (1511-1574) zou de kunstenaar een deel van zijn eigen getekende werk zelf hebben verbrand.[1] Zijn schilderijen bereidde hij zorgvuldig voor in tientallen studies van losse figuren en figuurgroepen, gebaseerd op een globale compositieschets die gaandeweg werd uitgewerkt in een of meer nieuwe compositietekeningen. Hij tekende naar naaktmodellen, legde elke figuur in de gewenste houding vast en maakte bovendien afzonderlijke studies van hoofd en ledematen, vaak in alternatieve houdingen. Het voorlopige resultaat was een karton (een tekening op ware grootte, uitgevoerd op aaneengeplakte vellen zwaar papier), dat diende voor de een-op-een overbrenging van de compositie op doek, paneel, wand of plafond. Ook daarna werden vaak nog veranderingen aangebracht of onderdelen verder uitgewerkt, tot in detail, vaak met nog meer tekeningen.
In Museum Boijmans Van Beuningen bevinden zich drie tekeningen die als eigenhandige werken van Michelangelo worden beschouwd (de onderhavige, I 185 en I 198). Feitelijk zijn het er vier, want dit blad is aan elke zijde betekend. De zwartkrijttekeningen zijn in beide gevallen voorbereidende studies, maar voor verschillende projecten. De tekening linksboven op de voorzijde toont twee naakte ruiters, van wie de bovenlichamen rechts nog eens zijn herhaald. De houding van de achterste figuur is opmerkelijk; hij is kleiner dan de andere en zit op zijn knieën op het paard, alsof hij er haastig achterop is gesprongen. Het is een van 24 bewaard gebleven voorstudies voor onderdelen van Michelangelo’s De slag bij Cascina, een groot fresco bestemd voor de oostelijke muur van de nieuwe Salone dei Cinquecento van het Palazzo Vecchio in Florence, en pendant voor een nog grotere slagscène (De slag bij Anghiari) door Leonardo da Vinci (1452-1519).[2] Dit project, een opdracht van de Signoria (hoogste uitvoerende raad van de republiek Florence), waar Michelangelo met onderbrekingen van 1504 tot 1506 aan werkte, is niet voltooid omdat hij door zijn plotselinge vertrek naar Rome in maart 1505 niet of nauwelijks meer aan het schilderen ervan toekwam. Leonardo’s wandschildering daarentegen werd wel gedeeltelijk uitgevoerd, maar door een verkeerde techniek mislukt en in 1557 verwijderd om plaats te maken voor nieuwe wandschilderingen.
Het destijds alom bewonderde voorbereidende karton op ware grootte, en dus enorm van afmeting, werd volgens Vasari in de maanden na Michelangelo’s terugkeer in Florence in het voorjaar van 1506 voltooid.[3] Het is alleen nog bekend van enkele contemporaine kopieën op veel kleiner formaat, waaronder een grote pentekening, nu in Londen.[4] De Rotterdamse tekening betreft een voorstudie voor een groep ruiters die zich voorbereidt voor actie links in de voorgrond, zoals herkend door Hartt (1969) en beaamd en verder uitgewerkt door Joannides (2013) in diens reconstructie van de vermoedelijke compositie. In de Londense kopie is het een kleine figuurgroep met rechts een trappend paard met een enkele ruiter, en links een staand paard met ruiter in symmetrische houding. In de tentatieve reconstructie van Joannides (2013) is de Londense een combinatie van een naakte ruiter die zijn paard bestijgt, geholpen door een staande figuur ervoor en de Rotterdamse een wegrijdende ruiter met meerijdende soldaat. De laatste is door Michelangelo verder uitgewerkt in een aparte studie van een knielend mannelijk naakt met opgeheven armen, nu in Florence.[5] Stilistisch sluit de Rotterdamse studie nauw aan bij de zwartkrijtstudie voor de eerste groep, nu in Oxford.[6] De tekeningen laten zien hoe de kunstenaar alle onderdelen van de compositie zorgvuldig voorbereidde, zoals hij dat ook deed voor de figuren in de centrale hoofdscène. Deze toont Florentijnse soldaten die, badend in de Arno, worden opgeschrikt door beginnende schermutselingen met de troepen van Pisa. De grote figuurstudie van een over de schouder wegkijkend mannenhoofd met ontbloot bovenlijf, getekend nadat het Rotterdamse blad een halve slag was gedraaid, komt links op de verkleinde kopie met alleen de badende soldaten voor, nu in Holkham Hall.[7]
Hartt (1969) veronderstelde dat deze studies in de maanden vóór 31 oktober 1504 moeten zijn gemaakt, toen de enorme voorraad papier voor het grote karton werd besteld en alles ter plekke aan elkaar werd gemonteerd.[8] Die veronderstelling is echter niet aannemelijk omdat de uitwerking van onderdelen van de compositie en details waarschijnlijk tot op het laatst doorging, zelfs nog tijdens het schilderen. Het was immers een voortdurend creatief proces. Door Michelangelo’s vertrek uit Florence naar Rome in maart 1505 kwam het werk stil te liggen. In de zomer en het najaar van 1506 was hij weer terug in Florence en werkte verder aan het karton van het Cascina-fresco, totdat hij opnieuw door de paus werd weggeroepen. Ook in maart 1508 was hij weer even in Florence. De datering van de voorstudies in Rotterdam en Oxford kan dus enkele jaren worden opgetrokken, zelfs tot na Michelangelo’s min of meer definitieve vertrek naar Rome in maart 1508. Dit kan ook verklaren waarom de tekening op de keerzijde, die een voorstudie is voor een onderdeel van Michelangelo’s eerstvolgende en grootste schilderproject (de monumentale frescodecoraties op het plafond van de Sixtijnse Kapel in het Vaticaan), er stilistisch zo nauw bij aansluit. Geconcludeerd moet worden dat beide niet lang na elkaar ontstonden,[9] en er geen sprake was van hergebruik van een blad dat reeds enkele jaren eerder werd betekend, zoals algemeen wordt verondersteld.[10] Terwijl Michelangelo in de periode 1508-1510 aan de eerste helft van de plafondfresco’s in de Sixtijnse kapel werkte - het geheel werd voltooid in 1512 - moet het onvoltooide Cascina-project hem nog danig hebben beziggehouden. Het einde van de Florentijnse republiek in de zomer van 1512 en de afdanking van het zorgvuldig bewaarde karton, samen met dat van Leonardo’s fresco tentoongesteld in de Sala del Papa van Santa Maria Novella, betekende pas het definitieve einde daarvan.[11]
De twee tekeningen op de keerzijde van het blad zijn anatomische studies van een rechteronderarm in verschillende houdingen. Deze werden gemaakt als voorbereiding voor de schuin opgeheven, gebarende rechterarmen van de zonen van Noach, rechts in het fresco De dronkenschap van Noach. Dit is het eerste van de vijf kleinere rechthoekige frescovoorstellingen op het tongewelf, achterin de Sixtijnse Kapel, waar Michelangelo met schilderen begon.[12] De bovenste studie is voor de arm van Noachs zoon Ham, de onderste voor die van een van zijn andere zonen, Shem of Japeth. Uit de correctie van de contouren blijkt dat Michelangelo op zoek was naar de juiste houding van de armen en handen. De spieren en pezen probeerde hij door arcering zo natuurlijk mogelijk weer te geven. Daarbij tekende hij ongetwijfeld naar een levend model.[13]
De eigenhandigheid van de tekening is weliswaar betwijfeld door enkele deskundigen (Berenson 1938, Dussler 1959),[14] doch geaccepteerd in recentere publicaties (Joannides 2007 en 2013, Gnann 2010, Bambach 2017). De laatste auteur beschouwt de bovenste tekening zelfs als studie voor de iconische uitgestrekte arm met wijzende hand van God de Vader in De schepping van Adam, de centrale en meest bekende van de Sixtijnse plafondfresco’s, alleen wijst de hand daar meer omhoog en is iets meer naar rechts gekanteld waardoor de drie afhangende vingers onder de duim beter te zien zijn.[15] Mogelijk gebruikte Michelangelo de Rotterdamse studie ook voor die voorstelling maar, mede om zichzelf niet te herhalen, wijzigde hij iets in de stand van de hand. Men zou verwachten dat hij daarvoor dan een aparte tekening maakte, maar die is in dat geval niet bewaard gebleven.