Auteur: Albert Elen
Deze tekening behoort tot een groep van vier voorstellingen met episodes uit het leven van de heilige Nicolaas van Myra (inv. MB 954, MB 955, MB 956, MB 957). De bladen hangen zowel iconografisch als stilistisch met elkaar samen en werden in 1847 verworven met de collectie van museumstichter Frans Boymans. Ze stonden toen nog op naam van de Duitse kunstenaar Hans Weiner (ca. 1575-na 1617). Daarom overleefden de vier tekeningen de museumbrand in 1864 waarbij de meeste Italiaanse tekeningen in de collectie verloren gingen.[1] In 1967 werden ze door toenmalig conservator Hans Hoetink op naam gezet van Boscoli, een toeschrijving die schriftelijk werd bevestigd door Anna Forlani-Tempesti.[2] Ze deed dat op basis van foto’s en overeenkomsten die ze constateerde tussen de vier tekeningen en twee bladen met tekeningen in Florence die eveneens in staande ovalen zijn gevat: een met 15 episodes uit het leven van de heilige Nicolaas en een met 15 wonderen die deze na zijn dood verrichtte.[3] Daarbij wees ze op de vier overeenkomstige scènes - de vierde, vijfde, zesde en achtste - op het eerstgenoemde blad.[4] De voorstellingen stemmen inderdaad overeen. De Rotterdamse tekeningen tonen een nerveuze en hoekige lijnvoering die enkel de contouren aangeeft, hier en daar stevig aangezet, vooral bij monden en de oogkassen, terwijl de Florentijnse tekeningen zijn uitgevoerd met de voor Boscoli zo karakteristieke wassingen. Forlani beschouwt de Rotterdamse tekeningen als detailstudies voor een, helaas niet bewaard gebleven serie voorstellingen uit het leven van de heilige Nicolaas, geschilderd in opdracht van ene Niccolò Baruffi, waarvoor de rekening van 12 april 1598 in Boscoli’s Libro dei conti is vermeld.[5]
De vier Rotterdamse tekeningen zijn mogelijk fragmenten van een groter blad, zoals de twee in Florence.[6] Het papier van de vier bladen toont een identiek patroon van waterlijnen (horizontaal) en kettinglijnen (verticaal, telkens drie), zonder watermerkfragment. Waarschijnlijk zijn zij onderdeel geweest van een grotere serie, gelet op de in dorso (keerzijde) geannoteerde nummers 14, 18, 23 en 32. Zij zouden dan uit twee bladen met elk zestien (4 bij 4) ovale cartouches moeten stammen, vergelijkbaar, maar van een iets groter formaat, met de Florentijnse bladen die eveneens zestien ovale kaders bevatten maar waarin er steeds één is leeggelaten.[7]
De vier tekeningen stonden te boek als voorstellingen van heiligenlegendes. Vanwege de overeenkomst met het genoemde Florentijnse blad is duidelijk dat het scènes uit het leven van de heilige Nicolaas betreft, hoewel die identificatie in twee tekeningen aanvankelijk moeilijk was.[8] Deze Nicolaas van Myra (270-343) was een vroegchristelijke bisschop die een belangrijke rol speelde in de verspreiding van het christendom. Als literaire bron voor de serie voorstellingen hanteerde Boscoli ongetwijfeld de beroemde Legenda Aurea van Jacobus de Voragine (1228-1298). In MB 956 (vergelijkbaar met de vierde scène op het Florentijnse blad) wordt het visioen voorgesteld dat de voorzitter van de conventie van bisschoppen krijgt aan de vooravond van een nieuwe bisschopsverkiezing. Knielend voor een altaar, met een visioen van de Heilige Geest en Christus aan het kruis, en met twee gemijterde figuren in de achtergrond, krijgt hij de instructie dat de eerste persoon die zich de volgende ochtend met de naam Nicolaas bij de toegang van de kerk meldt tot bisschop gewijd moet worden. Vervolgens (MB 957, vergelijkbaar met de vijfde scène op het Florentijnse blad) zien we hoe deze bisschop, staande op een trap, de binnenkomende Nicolaas verwelkomt, die daarop door de conventie van bisschoppen, te zien op de achtergrond, tot bisschop wordt gewijd. In de volgende scène (MB 955, vergelijkbaar met de zesde scène op het Florentijnse blad) vraagt Nicolaas aan zeelieden die neerknielen voor zijn bisschopszetel om een deel van hun lading graan af te staan en zo de grote hongersnood te lenigen die de stad Myra in Lycië (bij het huidige Antalya aan de Turkse zuidkust) teistert. In een volgende scène (MB 954, vergelijkbaar met de achtste scène op het Florentijnse blad), kijkt hij toe hoe twee mannen op zijn aanwijzing een aan de Griekse godin Diana (Grieks: Artemis) gewijde boom omhakken en zo de verering van idolen uitbannen.