Een droomcollectie - Surrealisme in Museum Boijmans Van Beuningen
Ga direct naar
Voorwoord
Sjarel Ex
Directeur Museum Boijmans Van Beuningen
Dit is een wat hachelijk voorwoord, in opzet vergelijkbaar met een cadavre exquis, en vol met vragen die niet zo eenvoudig te beantwoorden zijn. Eerste vraag. Salvador Dalí maakte begin jaren zestig met fotograaf Philippe Halsman een video. Je ziet Dalí in een filmstudio die aan het Parijse atelier van Piet Mondriaan doet denken, hij plukt aan zijn snor, wijst op een Mondriaaneske compositie op een schildersezel, en zegt met opengesperde ogen in de lens: ‘Pjet, Pjet? Pjet Njet!’ Daarna richt hij zich tot de kijker en zegt, charmant, vragend: ‘Dalí? Dalí? Dalí Si!’ Wat bewoog Dalí ertoe, zelf van roem noch van aandacht verstoken, Mondriaan, een van de grootste kunstenaars van de twintigste eeuw, ruim vijftien jaar na diens dood, op groteske wijze op de hak te nemen?
Nog een vraag. Andere tijd, andere plaats. Sigmund Freud, praktiserend psychoanalyticus in het Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog en tijdens het interbellum, uitvinder van de therapie die algemeen bekend staat als droomduiding. Zou Freud hebben bevroed dat zijn methodiek gekaapt zou worden door de beoefenaars van het laatste grote avant-garde ‘isme’ van de twintigste eeuw? Dat zich richt op het onderbewustzijn en het schatgraven in de menselijke geest? Tot nut van iedereen? Dit vanwege de behoefte aan een nieuwe wereldorde, het opheffen van hiërarchie, het verzet tegen de burgerlijkheid en het herwaarderen van irrationaliteit en toeval, net als dada in reactie op de onmenselijke gebeurtenissen op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog?
En wat bewoog dan, dit is weer een wisseling in plaats en tijd, hoofdconservator Renilde Hammacher-Van den Brande om samen met directeur J.C. Ebbinge Wubben in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de blik van het museum op het zuiden, en dus op het surrealisme, te richten? Om indachtig de weidse definitie die de Amerikaanse museumdirecteur Alfred H. Barr Jr. in 1936 stelde, naar een verzameling te streven van drukwerk en kunstwerken van kunstenaars in de kring van André Breton, en tegelijk het bredere verband te leggen tussen het surrealisme en de kunstgeschiedenis, van Jheronimus Bosch tot zeg de kunst van psychiatrische patiënten en kinderen? Ja, wat eigenlijk maakt het irrationele, onvoorspelbare, individuele, fantasievolle, met cadavre exquis en automatisch tekenen spelende, vrijgevochten, bij etnografie inspiratie zoekende, erotiserende surrealisme, zo onweerstaanbaar?
Het tijdsgewricht wilde iets nieuws, en Breton en de zijnen waren tegelijk groepsdieren en individualisten die in het geheel niet warmliepen voor de collectieve stijlbeperking waar de modernisten voor stonden. Mondriaan, God van het modernisme? Een eik die om moest. Freud? Hij keek, naar ik aanneem licht geamuseerd, maar ook op afstand toe. En het museum zag het hiaat in de Nederlandse publieke verzamelingen en begon iets nieuws.
Het surrealisme geniet ook nu, na meer dan vijftig jaar sinds de eerste aankoop, onze permanente aandacht, het museum bracht over de generaties heen een droom van een collectie bij elkaar die uniek te noemen is. Lees voor alle overige vragen en meer deze prachtige bestandscatalogus.
Drie essays
Sandra Kisters, het huidige sectorhoofd Collectie en onderzoek, schetst een overzicht van de surrealistische beweging. Conservator moderne en hedendaagse kunst Saskia van Kampen-Prein, zet de aankoopgeschiedenis en de vorming van de collectie surrealistische kunst van het museum uiteen. Surrealismekenner Laurens Vancrevel gaat tenslotte in op de unieke, vaak onderbelichte collectie surrealistische publicaties van het museum.
Wat is surrealisme?
Noem iets surrealistisch en veel mensen zullen denken aan de gesmolten horloges van het zelfverklaarde genie Salvador Dalí of de verwarrende zinsbegoochelingen van René Magritte. Beide voorbeelden komen uit de schilderkunst, maar het surrealisme begon met literaire experimenten, waarin de Parijse dadaïst André Breton een hoofdrol speelde. Beeldende kunst kwam pas later in beeld. De schrijvers en dichters die aanvankelijk de kern van de surrealistische beweging vormden, werden tot elkaar aangetrokken vanwege het politieke radicalisme, het intellectuele debat en de poëtische experimenten.1 Zij waren van mening dat een arbeidsintensieve, doordachte techniek als de schilderkunst maar moeilijk uitdrukking kon geven aan een onderbewust proces als het automatisme.2
Het surrealisme is geen stroming of stijl, maar eerder een collectieve houding, waarbij het automatisme een centrale rol speelde: het zonder invloed van de ratio associatief schrijven of schilderen, als een vorm van verzet tegen kleinburgerlijkheid en totalitarisme. In de beginjaren van het surrealisme, rond 1924, werd gediscussieerd over de rol van de schilderkunst, met name in het tijdschrift La Révolution surréaliste (1924-1929) en het vormde de context voor de tentoonstelling La peinture surréaliste (1925) waarin Breton wilde laten zien dat schilderkunst wel degelijk surrealistisch kon zijn.3 De schrijver Pierre Naville was echter van mening dat niet het werk zelf, maar enkel de geesteshouding van de maker surrealistisch was.4 Toch stond ook Breton soms ambivalent ten opzichte van de beeldende kunst, zeker wanneer kunstenaars zich in een richting ontwikkelden die hem niet beviel, zoals Dalí in de tweede helft van de jaren dertig. Hoewel binnengehaald als nieuwe held van het surrealisme in 1929, werd diens gebruik van dubbelbeelden – schilderijen waarin meerdere voorstellingen kunnen worden gelezen, zoals in Espagne (1938) waarin een vrouwenlichaam ook gezien kan worden als een strijdend leger – uiteindelijk scherp door Breton (afb. 2) veroordeeld.5 Hij zag ze als ‘een vorm van afleiding vergelijkbaar met kruiswoordpuzzels’.6
Voor veel surrealistische kunstenaars was de relatie tussen woord en beeld trouwens van groot belang, zoals voor Jean (Hans) Arp die naast beeldhouwer en schilder ook dichter was, en Magritte, die niet alleen speelde met de titels van zijn kunstwerken, maar in de periode 1927-1931 taal tot een integraal onderdeel van zijn schilderijen maakte.7
Een kunstenaarscollectief
Het surrealisme was een van de laatste bewegingen die we historische avant-gardes zijn gaan noemen: kunstenaarsbewegingen die collectief een programma opstelden, vaak in de vorm van manifesten, waarin zij hun ideeën over kunst, en over de relatie tussen kunst en de maatschappij, proclameerden.8 Deze literaire- en kunststromingen ageerden tegen het l’art pour l’art-idee dat in de negentiende eeuw in zwang was geraakt; het idee dat kunst autonoom was en vrij van een morele, didactische of andere dwingende boodschap kon worden geproduceerd.9 Kunst moest juist wél iets betekenen, een revolutie ontketenen of op zijn minst de heersende normen ridiculiseren, zoals dada dat vanaf 1916 deed.
De historische avant-garde (1909-1940) begon achteraf bezien met het Italiaanse futuristische manifest van Filippo Tommaso Marinetti in 1909, waarin hij opriep de bestaande instituten, zoals musea en bibliotheken, omver te werpen en de politieke revolutie te omarmen.10 Maar de Eerste Wereldoorlog confronteerde kunstenaars, en uiteraard niet alleen hen, met de gruwel en zinloosheid van oorlog en geweld. Dada, opgericht door onder anderen Hugo Ball en zijn geliefde Emmy Hennings in het befaamde Cabaret Voltaire in Zürich in 1916, brak daarom nadrukkelijk met zijn futuristische voorgangers en predikte anti-kunst. Met humor, ironie en nonsens, uitgedragen in performances en lawaaiconcerten, protesteerden kunstenaars als Tristan Tzara en Arp tegen de waanzin van de oorlog.
Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog verspreidde het gedachtengoed van dada zich naar onder meer naar New York, Berlijn en Parijs, door Francis Picabia, Marcel Duchamp, Richard Huelsenbeck, Raoul Hausmann, en Tzara. In elke stad kreeg dada een andere focus, in Parijs bijvoorbeeld waren er vooral naar buiten gerichte progressieve en radicale acties. Toen daar begin jaren twintig het surrealistische gedachtegoed opkwam, schaarden velen zich achter Breton terwijl anderen, zoals Tzara en Picabia, hun eigen weg gingen.11 Ironie en anarchisme werden vervangen door gemeenschappelijke activiteiten, en het extraverte en agressieve karakter van dada door de relatief vastomlijnde principes van het surrealisme, waarbij psychisch automatisme en het poëtische beeld centraal stonden.12
De overgang van dada naar surrealisme is onder meer zichtbaar in de ideologische en inhoudelijke verschuivingen richting het surrealisme in de tweede serie van het van oorsprong dadaïstische tijdschrift Littérature (1922-1924), onder redactie van Breton. Ook dada-kunstenaars als Picabia en Arp waren betrokken bij deze ontwikkeling van Littérature in de richting van het surrealisme. De eerste serie verscheen tussen 1919-1921, onder redactie van Breton, Philippe Soupault en Louis Aragon. In september 1922 begonnen onder anderen Breton, Aragon, Paul Éluard, Max Ernst en Benjamin Péret te experimenteren met zelfopgewekte hypnotische trances, zogenaamde sommeils, soms resulterend in poëtische teksten.13 Breton beschreef de sommeils op 1 november 1922 als volgt in ‘Entrée des médiums’ dat werd gepubliceerd in het tijdschrift Littérature:
Tot op zekere hoogte weten wij, mijn vrienden en ik, wat we onder surrealisme verstaan. Dit woord, dat we niet zelf hebben bedacht en dat we gemakkelijk aan het vaagste kritische idioom hadden kunnen overlaten, wordt door ons in precieze zin opgevat. We zijn er een bepaald psychisch automatisme mee gaan aanduiden dat vrij sterk overeenkomt met een droomtoestand, een toestand die zich tegenwoordig slechts met de grootste moeite laat afbakenen.14
De Duitse dadaïstische kunstenaar Ernst, die in 1922 in Parijs was aangekomen en bij Paul en Gala Éluard inwoonde, was dermate onder de indruk van deze sessies dat hij een schilderij van de groep maakte. Op dit Au rendez-vous des amis (1922), dat tijdens een zonsverduistering plaatsvindt, zit Ernst zelf op schoot bij de schrijver Dostojewski (afb. 3). Een aantal andere leden maakt handgebaren die hun onderlinge verbondenheid lijken te symboliseren. Breton, gehuld in een rode cape, verkondigt de nieuwe ideeën. De surrealisten hielden niet alleen gemeenschappelijke bijeenkomsten, ze presenteerden zich ook naar buiten toe nadrukkelijk als een collectieve beweging, getuige foto’s als Waking Dream Seance (1924) van Man Ray, of de fotomontage Je ne vois pas la [femme] cachée dans la forêt van Magritte, die werd gepubliceerd in La Révolution surréaliste van 15 december 1929 (afb. 4).
Breton experimenteerde al in 1919 samen met Soupault met het automatisch schrift, het schrijven van poëtische teksten zonder invloed van de rede, en publiceerde enkele daarvan in de eerste reeks van Littérature (1919-1921). Dit resulteerde in 1920 in de publicatie Les champs magnétiques. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Breton als verpleger bij een psychiatrisch ziekenhuis gewerkt waar hij in aanraking kwam met het gedachtengoed van de Weense neuroloog en grondlegger van de psychoanalyse Sigmund Freud. Hij raakte geïnspireerd door diens baanbrekende ideeën over het onderbewuste. De mens zou behalve zijn bewustzijn een nog veel groter onderbewustzijn hebben, vol met angsten, driften en fantasieën, die door de rede in bedwang worden gehouden, maar kunnen leiden tot tal van neurosen en andere psychische problemen.15 Een van de gesprekstechnieken die Freud bij zijn patiënten gebruikte, de vrije associatie – waarbij hij de patiënt vrij en ongeremd liet vertellen over zijn gevoelens, angsten en frustraties – werd door Breton en Soupault toegepast in de literaire techniek van het automatisch schrijven. De interesse in het psychisch automatisme, de betekenis van de droom en de effecten van trance waren aldus geïnspireerd op de psychoanalyse; alleen niet als middel om de geest te genezen, maar om haar te bevrijden.16
Naast de écriture automatique werden ook woordspelingen van bijvoorbeeld Duchamp gepubliceerd in Littérature, soms onder de naam van zijn ‘vrouwelijke’ alter ego Rrose Sélavy. Een van de eerste beeldend kunstenaars die rond 1924 experimenteerde met het automatisch schrift was André Masson. In datzelfde jaar publiceerde Breton het Manifeste du surréalisme.17 Hierin legt hij, niet samenhangend, maar eerder associatief, uit dat surrealisme niet alleen de kunst, maar ook de maatschappij wil bevrijden van rationalisme, logica en burgerlijkheid. In het manifest legt Breton de nadruk op het fysieke automatisme, de uitdrukking van de ware gedachte, vrij van sturing door de rede, moraal of esthetische opvattingen, het belang van de droom en hij benoemt wie er volgens hem tot de surrealisten behoren. Breton schrijft haast als in een geloofsbelijdenis:
Ik geloof in de toekomstige versmelting van deze beide ogenschijnlijk zo tegenstrijdige toestanden, droom en werkelijkheid, in een soort absolute realiteit, in een surrealiteit, als we het zo mogen noemen. Haar veroveren is mijn doel, al ben ik er zeker van dat ik daarin niet zal slagen, maar ik maak me te weinig zorgen over mijn dood om niet enigszins de vreugden van een dergelijk bezit te kunnen bevroeden.18
De eigenlijke bedenker van de term surrealisme was overigens de dichter Guillaume Apollinaire. In 1917 gebruikte hij de term ‘sur-réalisme’ voor het eerst, die niet veel later door Breton werd geadopteerd. Verderop in het manifest geeft Breton een veel geciteerde definitie van het surrealisme:
Het Surrealisme berust op het geloof in de hogere realiteit van bepaalde associatievormen die tot zijn komst zijn verwaarloosd, in de almacht van de droom, in het belangeloze vrije spel van het denken. Het streeft ernaar alle overige psychische mechanismen voorgoed te gronde te richten en hun plaats in te nemen bij het zoeken naar de voornaamste levensvraagstukken.19
Het surrealisme als collectieve kunstbeweging is grillig te noemen. De samenwerking verloopt niet altijd soepel, de surrealisten verschillen van mening over wat wel of niet surrealistisch is en of er bijvoorbeeld wel of geen direct verband tussen de creatieve acties en politiek activisme mag bestaan. Een initiatief als het Bureau des recherches surréalistes (1924-1925), een onderzoeksbureau aan de Rue de Grenelle 15 in Parijs, waar de surrealisten wilden samenkomen om te discussiëren, maar ook om surrealistische activiteiten te coördineren, stopt omdat het in de praktijk lastig blijkt om het kantoor altijd te bemannen. Gaandeweg ontpopt Breton zich als de absolute leider die bepaalt wie wel en niet tot de beweging kan worden gerekend. In 1929 bijvoorbeeld, wanneer hij het Second manifeste du surréalisme publiceert in het laatste nummer van La Révolution surréaliste, excommuniceert hij zonder pardon enkele leden omdat ze zich niet langer willen conformeren aan zijn opvatting van het surrealisme.20 Paradoxaal genoeg is het surrealistisch denken non-conformistisch, tegen iedere vorm van rechtlijnigheid. Breton verzet zich onder meer in het manifest Pour un art révolutionnaire indépendant dat hij in 1938 samen met Leon Trotsky en de Mexicaanse muralist en communist Diego Rivera opstelt, sterk tegen zowel het opkomend fascisme als het communisme van de USSR, al was hij in eerdere jaren zelf lid van de communistische partij.21 Het manifest sluit af met twee eisen: onafhankelijke kunst voor de revolutie en revolutie, voor de volledige bevrijding van de kunst.22 Het is daarom des te opmerkelijker dat hij zelf zo dwingend was in wat en wie, wel en niet tot het surrealisme kon worden gerekend. De samenstelling van de groep was dan ook sterk aan verandering onderhevig.
Veelvormig
Hoewel het surrealisme aanhangers had (en nog steeds heeft) in Nederland, België, Engeland, Spanje, Portugal, het voormalige Tsjecho-Slowakije, Roemenië, Servië, Zweden, Denemarken, de Verenigde Staten, Latijns-Amerika en zelfs Japan, lag de kern van de beweging lange tijd in Parijs, met Breton als het absolute middelpunt. Het surrealisme als collectieve beweging was op zijn hoogtepunt tussen 1924 en 1939, tot een groot deel van de surrealisten naar de Verenigde Staten vluchtte als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Na de dood van Breton beschouwde Jean Schuster, die vanaf 1948 lid was van de Parijse groep, zichzelf als zijn mogelijke opvolger, al werd hij daarin niet door alle leden van de groep gesteund. Schuster kwam echter in 1969 tot de conclusie dat het onmogelijk was om het surrealisme als collectieve beweging voort te zetten.23 Desondanks heeft de beweging nog steeds veel aanhangers, met name in Zuid-Amerika en Oost-Europa, en is het automatisme in de Verenigde Staten van grote invloed geweest op het ontstaan van het abstract-expressionisme.24
Een definitie van het surrealisme valt echter moeilijk te geven.25 Er is geen gemeenschappelijke beeldtaal, geen overeenkomstige werkwijze en geen vast gebruik van hetzelfde materiaal of soortgelijke onderwerpen. Veeleer is het een gemeenschappelijke houding of activiteit. Meer nog dan andere historische avant-gardes wordt het surrealisme gekenmerkt door collectieve activiteiten, de seance-achtige sessies die de redacteuren van Littérature hielden om via de sommeils het onderbewustzijn te activeren, surrealistische oefeningen als het cadavre exquis (dat zowel in woord als beeld kon worden uitgevoerd), en waarbij men op zoek was naar onverwachte associaties, maar ook meer praktische samenwerkingen zoals de door de surrealisten georganiseerde tentoonstellingen.
Surrealistische tendensen zijn overal in de, ook hedendaagse, kunst te vinden en het begrip surreëel wordt in alledaags taalgebruik gebruikt om het ongewone, vervreemdende mee te benoemen.26 Het surrealisme in de beeldende kunst kenmerkt zich door een vernieuwende omgang met materialen en technieken, het vermengen van verschillende disciplines en andere onverwachte en vervreemdende cross-overs. Het automatisch tekenen, een afgeleide van het automatisch schrijven, werd in de beginjaren veelal beoefend door kunstenaars als Masson en in Nederland Kristians Tonny. Bij deze techniek laat men de hand vrij over het papier bewegen zonder tussenkomst van de rede. Een andere veelgebruikte, en bij kinderen zeer geliefde, techniek is die van het cadavre exquis. Hierbij wordt steeds een element van bijvoorbeeld een lichaam getekend, beginnend met een hoofd, waarna het tekenblad wordt omgevouwen en aan een ander doorgegeven. Deze tekent, zonder de eerdere tekening te zien, verder op basis van slechts een paar zichtbare lijntjes. Zo ontstaan de gekste vormen en combinaties. Met name Ernst bedacht min of meer per toeval diverse surrealistische technieken zoals de frottage en de grattage. Bij de eerste wordt met houtskool of potlood over een stuk papier gewreven dat op een ruwe ondergrond, zoals hout of gesteente, ligt, waardoor er een patroon ontstaat. Bij grattage wordt een doek waarop met olieverf is geschilderd eveneens op een ondergrond gelegd met een bepaalde textuur, waarna de verf met een paletmes wordt afgeschraapt en de textuur in de verf zichtbaar wordt. Al deze associatieve technieken, waarbij de rede en technische begaafdheid doelbewust worden uitgeschakeld, zijn nog steeds in trek in het kunstvakonderwijs.
In de schilderkunst is er sprake van zowel een figuratieve als een abstracte ontwikkeling binnen het surrealisme. De hyperrealistische droombeelden van Dalí zijn het bekendst, waarin logge olifanten kunnen lopen op flinterdunne pootjes, of een lichaam bestaat uit laden die naar het onderbewustzijn verwijzen. De abstracte kant van het surrealisme wordt vertegenwoordigd door kunstenaars als Picabia, Miró en Tanguy. De schilderkunst is echter maar een van de componenten van het beeldend universum van de surrealisten; zo werd onder meer veelvuldig gebruikt gemaakt van collages om vervreemdende voorstellingen mee te creëren, zoals het befaamde Une semaine de bonté ou Les sept éléments capitaux (1934) van Ernst.
De surrealisten experimenteerden daarnaast met nieuwe media als fotografie en film en ontwikkelden een geheel eigen vorm van sculptuur, waarbij op eenzelfde associatieve manier gevonden voorwerpen of materialen met elkaar werden gecombineerd. Hierdoor ontstonden volslagen irrationele objecten, zoals de beroemde met bont beklede kop en schotel uit 1936 van Meret Oppenheim die een wel heel bijzonder mondgevoel moet opleveren, of een strijkijzer voorzien van scherpe spijkers, getiteld Cadeau (1921) van Man Ray.
De meeste surrealisten waren zeer veelzijdig. Dalí bijvoorbeeld, werkte met film, fotografie, sculptuur, schilder-, teken- en prentkunst, alleen en in samenwerking met anderen. Succesvolle voorbeelden van zijn coöperaties zijn onder meer het avant-gardistische experiment Un chien andalou (1929) in samenwerking met Louis Buñuel, de droomsequentie in de Hollywoodfilm Spellbound (1945) van Alfred Hitchcock, de samenwerking met modeontwerpster Elsa Schiaparelli, resulterend in onder meer de Lobster Dress en een Shoe Hat (beide 1937), en een langdurige samenwerking met fotograaf Philippe Halsman (zie Métronome, Midsummer Night's Mare en Le Roy Soleil). Net als het veel aangehaalde citaat over de schoonheid van een toevallige ontmoeting van een naaitafel en een paraplu op een ontleedtafel uit Les chants de Maldoror (1868), het dichtwerk van de Comte de Lautréamont (pseudoniem van Isidore Ducasse) dat voor veel surrealisten een belangrijke inspiratiebron was, bevonden de surrealisten zich voortdurend op het snijvlak tussen disciplines. Dit kwam misschien wel het sterkst tot uiting op surrealistische tentoonstellingen.
Een opvoering van surrealisme
Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de tentoonstellingen die door de surrealisten zelf werden georganiseerd, en die door hun opzet en inhoud vooruitliepen op zowel installatie- als performancekunst, en tentoonstellingen over het surrealisme, zoals Alfred H. Barr Jr.’s Fantastic Art. Dada, Surrealism in het Museum of Modern Art in New York in 1936-1937.27 De vroegste door de surrealisten georganiseerde tentoonstellingen vonden plaats vanaf 1925, een jaar na de publicatie van Bretons Manifeste du surréalisme, beginnend met La peinture surréaliste in Galerie Pierre in Parijs.28 Vanaf eind jaren twintig werden de tentoonstellingen belangrijker en ambitieuzer, onder meer door de ontwikkeling van het surrealistische object, dat een centrale rol in de tentoonstellingen innam.29 Enkele van de belangrijkste door de surrealisten georganiseerde tentoonstellingen vonden plaats in de jaren dertig en begin jaren veertig, de periode van het opkomend fascisme en de geruchtmakende Entartete Kunst-tentoonstelling (1937) waarin modernistische kunst door de nazi’s als verdacht en gedegenereerd werd weggezet. De beeldende kunst had zich inmiddels ontwikkeld tot het belangrijkste publieke instrument van de surrealisten en de tentoonstellingen waren een totaalervaring: een opvoering van het surrealisme.
De meest opmerkelijke waren misschien wel de in 1938 georganiseerde Exposition internationale du surréalisme die zowel in Parijs, in de Galerie Beaux-Arts, als in Londen plaatsvond, en de tentoonstelling First Papers of Surrealism, in 1942, op 451, Madison Avenue in New York.30 Het werd bezoekers bepaald niet makkelijk gemaakt: in Parijs moesten ze zich in het donker een weg door de tentoonstelling banen voorzien van een zaklamp met gebrekkige batterijen – Man Ray was aangewezen als ‘Maître des Lumières’ – en in New York werden ze tegen gehouden door ‘sixteen miles of string’ – een kluwen van draden die door Duchamp in de tentoonstellingsruimte was gespannen, en die hen zowel de toegang tot als het zicht op de kunstwerken deels ontnam (afb. 5).31
Naast de tentoongestelde objecten, zoals in de Exposition internationale du surréalisme een Taxi pluvieux (regenachtige taxi) van Dalí met daarin twee paspoppen – één blond en één met een haaienkop waarover levende slakken kropen op blaadjes sla – was de ruimte zelf steevast onderdeel van de presentatie. In 1938 liepen de bezoekers in Parijs door een lange gang (rue surréaliste) met door de kunstenaars versierde paspoppen (afb. 6), om vervolgens in een ruimte te komen waarvan het plafond bedekt was met kolenzakken gevuld met papier en kolenstof dat op de bezoekers neerdwarrelde. In het midden van de zaal stond een brandend komfoor. Schilderijen waren bevestigd aan wanden en grafiek aan deuren die in de ruimte stonden opgesteld, er stonden enkele bedden, een kleine vijver (waarin tijdens de opening een performance werd opgevoerd door de danseres Hélène Vanel) en op de vloer lagen takjes en bladeren. In de ruimte hing de geur van gebrande koffie en er was geluid, al verschillen de meningen over de aard ervan – van een grammofoon met hysterisch gelach tot het geluid van marcherende soldaten.32
Hoewel Duchamp bij velen bekend staat als voorloper van de conceptuele kunst en door zijn individualistische houding niet altijd met het surrealisme wordt geassocieerd, was hij nauw betrokken bij de beweging en bij de inrichting van de tentoonstellingen in Parijs in 1938 en in New York in 1942. In beide publicaties bij de tentoonstellingen wordt hij respectievelijk genoemd als ‘Générateur-Arbitre’ (scheidsrechter) (1938) en als ‘tweelingbroer’ van André Breton (1942), wat dit ook moge inhouden.33 Daarnaast liet hij op de opening in New York kinderen met ballen rond stuiteren.34 Het achterliggende idee was om de bezoeker te desoriënteren, verwarren en ontregelen.
Barr’s tentoonstelling Fantastic Art. Dada, Surrealism daarentegen bood een kunsthistorisch kader voor het dadaïsme en surrealisme en was een pendant van de invloedrijke tentoonstelling Cubism and Abstract Art die eerder in 1936 werd georganiseerd. Het omvatte zo’n zevenhonderd kunstwerken van circa honderd kunstenaars. De nadruk lag op het fantastische element van het surrealisme en naast het werk van de pioniers van de beweging was er aandacht voor kunsthistorische invloeden, onder wie Jheronimus Bosch, Giuseppe Arcimboldo, Henri Fuseli en William Blake, werk van kinderen en geesteszieken. Een groot deel van de kunstwerken was overigens te koop, als een geste naar de bruikleengevers. MoMA vroeg hiervoor geen commissie.35
Het surrealisme als merk
Na de tentoonstelling in het MoMA in 1936 kwam het surrealisme in een ander daglicht te staan, dichter bij het moderne, alledaagse leven. Door de manier waarop Barr de tentoonstelling had ingericht, en door werken te koop aan te bieden, kon het werk van de surrealisten naar het grote publiek worden vertaald.36 Kort na de opening verschenen in Vogue advertenties voor avondkleding voor dames, ontworpen door Dalí, Giorgio de Chirico en Pavel Tchelitchew.37 Sommige surrealistische kunstenaars overschreden bewust de grens tussen kunst, publiciteit en commercie, en werden daar ook om bekritiseerd, met name Dalí.38 In 1939 ontwierp hij met veel succes een surrealistische etalageruit voor het Bonwit Teller warenhuis in New York, om een week later met veel bombarie een tentoonstelling met zijn werk te openen in de galerie van Julien Levy die vrijwel volledig uitverkocht raakte tegen exorbitant hoge prijzen.39 Dalí’s zucht naar sensatie, publiciteit en commercieel succes botste met alles waar Breton voor stond maar leidde ertoe dat Dalí in de Verenigde Staten het gezicht van het surrealisme werd; hij haalde in 1936 zelfs de cover van LIFE Magazine.
Het conflict tussen Dalí en Breton, die Dalí in 1939 uit de groep zette en hem naar zijn anagram Avida Dollars (begerig naar dollars) noemde (afb. 7), is illustratief voor de kritische receptie van de surrealistische beweging: omarmd door het grote publiek, maar met een complexe status in de kunstkritiek. Hoewel Dalí’s acties als voorbode van het kunstenaarschap van Andy Warhol, Jeff Koons en Damien Hirst kunnen worden gezien, was de manier waarop hij kunst en commercie met elkaar verbond vaak problematisch. Daarnaast wees kunstenaar en kunstverzamelaar Katherine Dreier in 1936 al op het risico van het niet serieus nemen van het surrealisme als kunstbeweging. Ze was boos op Barr vanwege het opnemen van werk van kinderen en geesteszieken in Fantastic Art. Dada, Surrealism; het Amerikaanse publiek zou deze link naar de fascinatie van de surrealisten voor de (creatieve) waanzin en kinderlijke onschuld fout kunnen interpreteren.40
Tegenwoordig wordt surrealisme bij het grote publiek dan ook niet langer geassocieerd met links geëngageerde kunstenaars die tegen het Marxisme en communisme aan schuren, maar met de herkenbare beeldtaal van enkele boegbeelden van het surrealisme, met name Dalí, Magritte, Ernst en Tanguy.41 Van een subversieve kunststroming is het surrealisme een merk geworden, een begrip waaraan iedereen zich kan laven – niet alleen het publiek, ook nog steeds een groot aantal schrijvers en kunstenaars. Breton zelf bekritiseerde in het Second manifeste du surréalisme (1929) al het te pas en te onpas gebruiken van het begrip surrealisme door anderen. Kunnen we hedendaagse kunstenaars die zich baseren op de grondbeginselen van het surrealisme nog werkelijk surrealisten noemen? Wie bepaalt dat, als Breton er niet meer is om mensen in te lijven en te excommuniceren? De laatste rekende overigens ook mensen tot de surrealisten die zichzelf niet als zodanig zagen. Bovendien zijn er, net als bij andere historische avant-garde bewegingen, ook kunstenaars die maar kort of pas laat onderdeel uitmaakten van de groep, of die weliswaar van invloed waren op de groep en deelnamen aan tentoonstellingen, maar zich nooit bij de surrealisten aansloten. Er is maar één conclusie mogelijk: ondanks het commerciële succes en de acceptatie door het grote publiek blijft het surrealisme een ongrijpbare beweging, een veelkoppig monster, dat de toeschouwer zowel afstoot als verleidt.
Van incidentele aankoop tot kerncollectie
De vorming van een verzameling surrealistische kunst
‘Vroege Magritte naar Boijmans’, kopten de Nederlandse kranten in januari 2016.42 De befaamde surrealismecollectie van Museum Boijmans Van Beuningen is sinds de aankoop van René Magritte’s Le miroir vivant (1928) in 2015 weer een topstuk rijker. Wat de gemiddelde lezer echter niet weet, is dat er aan de verwerving van dit soort belangrijke kunstwerken door openbare instellingen vaak een lange zoektocht en periode van onderhandelingen en besluitvorming voorafgaat. De samenstellers van dergelijke collecties hebben dan ook met elkaar gemeen dat zij beschikken over een lange adem. Zo ook oud-museumdirecteur J.C. Ebbinge Wubben en hoofdconservator moderne kunst Renilde Hammacher-Van den Brande, die aan de wieg van de surrealismecollectie in Museum Boijmans Van Beuningen hebben gestaan.43
Het begon allemaal op 1 september 1963 toen Ebbinge Wubben de eerste hoofdconservator moderne kunst van het museum aanstelde. Hammacher kreeg de taak om een verzameling moderne en hedendaagse kunst op te zetten en twee- tot driemaal per jaar een tentoonstelling in relatie tot deze nieuwe deelcollectie te maken.44 Dat Ebbinge Wubben een afdeling voor moderne kunst oprichtte, betekent overigens niet dat er in de jaren daarvoor geen aankopen op dit terrein waren gedaan. Zo waren diverse belangrijke schilderijen als De schiettent (1931) van Pyke Koch, Ober-Weimar (1921) van Lyonel Feininger en Lyrisches (1911) van Vasili Kandinsky al voor aanvang van het directoraat Ebbinge Wubben in Rotterdams bezit. Zelf kocht Ebbinge Wubben vlak na zijn benoeming in 1950 het expressionistische meesterwerk De mandril (1926) van de Oostenrijkse kunstenaar Oskar Kokoschka aan. Deze eerdere aanwinsten kunnen – ondanks hun hoge artistieke kwaliteit – echter nog als ‘incidenten’ worden afgedaan. De reden dat Ebbinge Wubben een afdeling voor moderne kunst oprichtte was omdat hij van mening was dat de moderne en eigentijdse kunst niet mocht ontbreken in een dynamische stad als Rotterdam.45 Het leek hem interessant om de oude en moderne kunst samen onder één dak te tonen zoals hij eerder had gezien in het Kunstmuseum Basel. Daar had de Zwitserse kunsthistoricus en museumdirecteur Georg Schmidt zich tussen 1939 en 1961 voornamelijk toegelegd op het verwerven van moderne kunstwerken (afb. 2). Op deze wijze probeerde hij het profiel van de collectie – dat vooral uit oude kunst bestond – uit te breiden.46 Met dit doel voor ogen voegde hij belangrijke vroeg twintigste-eeuwse schilderijen van Georges Braque, Juan Gris, Pablo Picasso, Salvador Dalí, Max Ernst, Jean (Hans) Arp en andere avant-gardisten aan het bestand toe. Een deel hiervan werd geschonken of in bruikleen gegeven door particuliere verzamelaars als Raoul La Roche en de Emanuel Hoffmann-Stiftung. Volgens Ebbinge Wubben had Schmidts eigenzinnige verzamelbeleid in korte tijd tot het ‘schitterendste en overtuigendste voorbeeld van de integratie van de oude en moderne kunst’ geleid.47
De eerste surrealistische ‘pareltjes’ van het museum
Ebbinge Wubben wilde in Rotterdam een collectie tot stand brengen die net zo spraakmakend was. Deze moest zowel oude als moderne kunst omvatten en zou in navolging van het Kunstmuseum Basel naast elkaar worden gepresenteerd. Om dit idee te verwezenlijken had hij kunstwerken nodig die als het ware ‘verbindend’ zouden kunnen werken.48 Dergelijke stukken meende hij rond 1965 in de befaamde verzameling van het Belgische echtpaar Joseph Berthold (Bertie) en Gaëtane (Gigi) Urvater te zien (afb. 3). Bertie Urvater was een welgestelde Antwerpse diamantair die als twintiger kunst begon te verzamelen van voornamelijk Belgische kunstenaars als James Ensor, Constant Permeke en Edgard Tytgat. Nadat hij in 1948 in het huwelijksbootje was gestapt, breidde hij zijn verzameling samen met zijn vrouw uit. Onder invloed van hun goede vriend E.L.T. (Edouard Léon Théodore) Mesens – die ze vermoedelijk aan het begin van de jaren vijftig hadden leren kennen – kwam het accent geleidelijk aan op het surrealisme te liggen.49 Mesens was behalve kunstenaar, verzamelaar, galeriehouder en uitgever namelijk ook één van de voornaamste aanjagers op het gebied van het surrealisme. Regelmatig tipte hij de Urvaters als er belangrijke schilderijen te koop waren. Daarnaast verkocht hij een aantal stukken uit zijn eigen verzameling aan het echtpaar, waaronder het schilderij Le thérapeute (1937) dat tot een bekende reeks werken uit Magritte’s oeuvre behoort.50 In korte tijd brachten Bertie en Gigi Urvater een collectie bijeen die vele topstukken bevatte op het gebied van het surrealisme. Zo bezaten zij diverse schilderijen van kunstenaars als Dalí, Ernst, René Magritte, Joan Miró en Yves Tanguy. Begin jaren zestig vonden er belangrijke veranderingen plaats, die van invloed waren op hun verzamelpraktijk. Om te beginnen beëindigde Bertie zijn werkzaamheden als diamantair. Niet lang daarna verhuisde hij met zijn vrouw van de Belgische plaats Sint-Genesius-Rode naar Parijs. Daar raakten zij in de ban van de Franse abstracte kunst die werd vervaardigd door kunstenaars als Roger Bissière en Pierre Soulages. Omdat er geen inkomsten meer binnenkwamen waarvan nieuwe aankopen konden worden gedaan en het stel bovendien van ‘een luxueus en met champagne overgoten leven hield’, besloten zij in 1965 tot de verkoop van hun ‘surrealisten’ over te gaan.51
Behalve Ebbinge Wubben, moet ook Hammacher direct het belang van een eventuele overname van deze collectie hebben ingezien. Voorafgaand aan haar aanstelling als hoofdconservator in Rotterdam, had zij in een andere functie namelijk al de nodige kennis over het surrealisme opgedaan. In 1947 had Hammacher een concours gewonnen en kreeg als beloning een baan aangeboden als wetenschappelijk medewerker bij de Belgische ‘Dienst voor Kunstpropaganda’, die onder leiding stond van Emile Langui.52 Hij was een expert op het gebied van het expressionisme en surrealisme en introduceerde Hammacher in de aanloop naar tentoonstellingen bij de belangrijkste kunstenaars en verzamelaars.53 Het netwerk dat zij hierdoor opbouwde in de tien jaar dat zij werkzaam was bij de dienst was in de eerste plaats Belgisch georiënteerd, want de organisatie hield zich voornamelijk bezig met het promoten van de ‘eigen’ kunst. Om die reden organiseerde de dienst in 1957 een reizende tentoonstelling over de verzameling Urvater.54 Deze maakte deel uit van een reeks exposities getiteld De grote Belgische verzamelingen. Van 29 juni tot 2 september 1957 deed de tentoonstelling eveneens het Kröller-Müller Museum in Otterlo aan, waar Hammachers echtgenoot Bram sinds 1947 de scepter zwaaide.55 Zo kwam het dat Renilde Hammacher voor 1965 al oog in oog met de Urvater-collectie had gestaan.56
De surrealisten waren goed vertegenwoordigd tijdens deze tentoonstelling, met schilderijen van onder meer Dalí, Ernst, Magritte, Miró, Delvaux, Giorgio de Chirico, Oscar Domínguez en Victor Brauner. Wat men toen nog niet kon vermoeden was dat twee van de getoonde werken later een belangrijke rol zouden spelen bij de opbouw van de surrealismecollectie in Rotterdam, namelijk: Le couple (1923) van Ernst en Au seuil de la liberté (1930) van Magritte.57 Bij de tentoonstelling verscheen een kleine, handzame catalogus waarvoor Hammacher alle objectgegevens verzamelde en Langui de inleiding schreef.58 Hierin stelde hij dat het echtpaar ‘in minder dan geen tijd, met de liefde, de passie, de durf en de flair van jeugdige “afficionados” een ensemble [had] vergaard, waarvoor de meest verwenden met ontzag hun hoed afnemen.’59
Toen deze surrealistische pareltjes acht jaar later plotseling op de markt kwamen, begrepen Ebbinge Wubben en Hammacher dat zij er alles aan moesten doen om deze naar Rotterdam te halen. De eerste hobbel die moest worden genomen bestond uit het gunstig stemmen van de ‘Commissie van Toezicht op het Museum Boymans-van Beuningen’. Het museum was op dat moment namelijk nog een gemeentelijke dienst, wat inhield dat zij toestemming moest krijgen om kostbare stukken te verwerven en daarvoor afhankelijk was van gemeentelijke gelden.60 Aangezien de commissie als taak had om de burgemeester en wethouders te adviseren over alles wat met het museum van doen had, was het dus belangrijk dat zij net zo enthousiast over het aankoopplan was. Zodoende nodigden Ebbinge Wubben en Hammacher de Commissie van Toezicht uit om de collectie gezamenlijk in de imposante, modernistische villa van het echtpaar te bekijken (afb. 4).61 De leden waren echter zo bezorgd over het feit dat de gemeente voor deze eventuele aankopen een extra krediet beschikbaar moest stellen, dat zij niet eens wilde gaan kijken.62 Dit moet een enorme teleurstelling voor Ebbinge Wubben en Hammacher zijn geweest, want zij hadden natuurlijk niets liever gewild dan de collectie moderne kunst in één klap met deze topstukken te verrijken. Ook voor het echtpaar Urvater was het jammer dat de verkoop aan Museum Boijmans Van Beuningen niet doorging. Aanvankelijk hadden ze het plan opgevat om een stichting op te richten waardoor hun collectie bij elkaar bleef. Toen de realisatie hiervan strandde, hoopten ze hun verzameling bij een museale instelling te verankeren.63
Een helpende hand
Helaas konden Ebbinge Wubben en Hammacher niet zelf tot aankoop overgaan omdat de middelen waarover zij in 1965 beschikten niet toereikend waren. Uiteindelijk besloten zij de hulp van de Stichting Museum Boijmans Van Beuningen in te schakelen in de hoop op zijn minst een paar aankopen uit de collectie Urvater mogelijk te maken. Deze stichting, die op 17 juli 1939 werd opgericht door vijf welgestelde particulieren en de toenmalige burgemeester van Rotterdam, had als doel het museum tot bloei te laten komen door tentoonstellingen te organiseren, het bezoekersaantal te stimuleren en kostbare stukken (mede) te financieren.64 Zodoende kwamen de leden van het ‘Curatorium’ – dat verantwoordelijk was voor het beheer van de stichting – op 29 november 1965 bij elkaar om te vergaderen over drie schilderijen uit de collectie Urvater. De betreffende werken – Au seuil de la liberté van Magritte, Le couple van Ernst en Il trovatore (ca. 1924) van De Chirico wiens zogeheten pittura metafisica (metafysische schilderkunst) een grote aantrekkingskracht uitoefende op de surrealisten – hingen voor deze gelegenheid aan de muur van de commissiekamer in het museum.65 Omdat het gerucht ging dat een andere potentiële koper zich reeds bij het echtpaar Urvater had gemeld, had het bestuur ter voorbereiding op deze vergadering al actie ondernomen en een aankoopvoorstel uitgewerkt.66 Het bestuur was er van overtuigd dat deze drie schilderijen de verdere opbouw van de collectie moderne kunst van het museum konden bewerkstelligen.14 Zodoende stelde zij voor dat de stichting de drie werken zou kopen en permanent in bruikleen zou geven aan het museum. Een jaar later, in 1966, zou het museum vermoedelijk weer over voldoende aankoopmiddelen beschikken om twee van de drie stukken over te kunnen kopen. Het derde werk zou op dat moment waarschijnlijk nog steeds buiten het (financiële) bereik van het museum liggen en om die reden permanent in bruikleen worden gegeven door de stichting. Uiteindelijk stemde het Curatorium in met deze creatieve oplossing. Bovendien werd aan het eind van de vergadering besloten dat het schilderij Il trovatore voorgoed in eigendom bleef van de stichting. Hoewel Ebbinge Wubben zeer verguld was met deze nieuwe aanwinsten, bleef hij tot ver na zijn directoraat in interviews benadrukken hoe jammer hij het vond dat de Urvater-collectie vrijwel geheel aan het museum voorbij was gegaan.68
Een surrealistisch accent
In 1967 ontstond bij de ‘Commissie van toezicht op het Museum Boymans-van Beuningen’ de behoefte om een helder beeld te krijgen ten aanzien van het aankoopbeleid moderne kunst van het museum. De commissie was door de jaren heen regelmatig van samenstelling veranderd, waardoor niet iedereen op de hoogte was van alle gemaakte afspraken. Sommigen vroegen zich af welk plan er eigenlijk werd gevolgd bij aankopen. Ook rees de vraag welk toekomstbeeld de directeur voor ogen had met betrekking tot de collectie moderne kunst.69 Ebbinge Wubben vermoedde dat deze twijfels waren ontstaan omdat de middelen waarover hij beschikte met ingang van 1963 vrijwel uitsluitend naar de moderne kunst waren gegaan, terwijl hier door ruimtegebrek nauwelijks iets van terug te zien was op zaal. Om ervoor te zorgen dat de commissie zich weer eensgezind achter het museale beleid schaarde, schreef hij in september 1968 een nota. Behalve de integratie van de oude en moderne kunst streefde hij een zo breed mogelijk overzicht van de moderne kunst na. Het accent moest volgens hem op de naoorlogse beeldende kunst komen te liggen omdat het budget niet toereikend was om een inhaalslag op het gebied van de historische avant-garde mogelijk te maken. Dit betekende overigens niet dat er in de toekomst geen aankopen op het gebied van de vooroorlogse kunst zouden worden gedaan. Echter, deze aanwinsten zouden een kleine kern vormen die uit louter representatieve werken van de meest vooraanstaande kunstenaars zou bestaan. In voorgaande jaren waren hier al enkele aanzetten toe gedaan, waaronder de aankopen uit de collectie Urvater.
In februari 1970 – slechts twee jaar na het indienen van de nota – wilde het museum plotseling een andere koers varen. Deze verandering hield mogelijk verband met het feit dat Hammacher nu een paar jaar in dienst van het museum was. Met het verstrijken van de tijd had ze steeds meer oog gekregen voor hetgeen waar volgens haar behoefte aan was. Hammacher vond dat het surrealisme een duidelijk accent binnen de collectie van het museum moest krijgen en probeerde de gemeente hiervan te overtuigen middels een nieuwe nota. Een van haar belangrijkste argumenten was dat het surrealisme in Nederlandse museale collecties nagenoeg ontbrak – enkele uitzonderingen daargelaten, waaronder Ernsts schilderij La horde (1927) dat museumdirecteur Willem Sandberg in 1949 had aangekocht voor het Stedelijk Museum in Amsterdam en Miró’s Composition avec des cordes (1950) dat sinds 1960 deel uitmaakte van de collectie van het Van Abbemuseum in Eindhoven.70 Bovendien hielden de musea er volgens Hammacher een duidelijke taakverdeling op na: het Gemeentemuseum Den Haag concentreerde zich voornamelijk op het oeuvre van Piet Mondriaan, het Van Abbemuseum legde zich toe op de vooroorlogse abstracte kunst en het Stedelijk Museum in Amsterdam volgde de laatste trends op het gebied van popart. Het leek haar dan ook zinvol om ‘daar aandacht aan te geven waar die verder ontbrak’.71 Daar kwam volgens Hammacher bij dat het niet realistisch was om te denken dat er in die jaren nog een representatieve verzameling op het gebied van het kubisme of expressionisme bijeen kon worden gebracht. Topstukken waren zo goed als onvindbaar en hetgeen in de handel kwam was over het algemeen te kostbaar.72
Een ander belangrijk argument was dat het surrealisme volgens Hammacher geen afgesloten historische periode was. Hierdoor kon een doorgaande lijn in de collectie worden aangebracht, waar Ebbinge Wubben sinds zijn bezoek aan het Kunstmuseum Basel naar op zoek was. Ter illustratie noemde Hammacher het werk van Jheronimus Bosch van wie het museum als enige Nederlandse openbare instelling werk bezat. In navolging van Alfred H. Barr Jr., oprichter en voormalig directeur van het New Yorkse Museum of Modern Art (MoMA), beschouwde zij hem als een van de belangrijkste ‘voorvaderen’ van de surrealisten.73 In 1936-1937 had Barr de legendarische tentoonstelling Fantastic Art. Dada, Surrealism in het MoMA georganiseerd, waarbij hij diverse ‘oude meesters’ als voorlopers van de surrealisten had gepresenteerd. Behalve deze lijn vond Hammacher het interessant dat het surrealisme zich ook in latere kunstuitingen zoals Cobra had geëvolueerd.74 Zij wilde het Nederlandse museale aanbod dan ook uitbreiden door regelmatig een tentoonstelling aan het surrealisme te wijden. Van de gemeente verlangde zij extra financiële middelen zodat zij haar visie ook tot uitdrukking kon brengen in het aankoopbeleid.
Aanvankelijk werd er afwijzend op Hammachers nota gereageerd. De gemeente was van mening dat het Nederlandse volk te calvinistisch was voor dit type kunst.75 Wellicht was dit het resultaat van de Magritte-tentoonstelling die Hammacher in de zomer van 1967 in het museum had georganiseerd en die in vrij teleurstellende bezoekersaantallen had geresulteerd (afb. 5).76 Hammacher had vlak na haar aanstelling voorgesteld om een tentoonstelling aan Magritte te wijden. Deze kunstenaar was een van haar persoonlijke favorieten en had volgens haar ‘het meest rijke en gevarieerde oeuvre […] voortgebracht’.77 Toch duurde het nog een paar jaar voordat de tentoonstelling René Magritte. Het mysterie van de werkelijkheid opende. Dit kwam omdat er aan het begin van de jaren zestig tot tweemaal toe een retrospectief over Magritte in de Verenigde Staten werd georganiseerd, waardoor de schilderijen niet beschikbaar waren voor Rotterdam.78 Met name het retrospectief dat het MoMA in 1965 samenstelde, werd lovend ontvangen door de pers en zorgde ervoor dat Magritte’s naam werd gevestigd in de Verenigde Staten.79 Dit betekende overigens niet dat de kunstenaar in Europa op eenzelfde soort waardering kon rekenen. Toen Hammacher hier in 1967 verandering in wilde brengen met een tentoonstelling, bleek dat voor het Nederlandse publiek nog steeds te vroeg.80
Drie jaar later konden bezoekers meer enthousiasme voor het surrealisme opbrengen. In november 1970 opende in Museum Boijmans Van Beuningen de eerste Europese retrospectieve tentoonstelling gewijd aan Dalí die uitmondde in een enorme stroom bezoekers: in acht weken tijd kwamen meer dan 190.000 mensen op de tentoonstelling af. Vanwege dit overweldigende succes was er voor de gemeente geen reden meer om te twijfelen aan de insteek van Hammachers nota. Toen na afloop van de tentoonstelling beek dat het museum zelfs winst had gemaakt, kochten Ebbinge Wubben en Hammacher Dalí’s witgeschilderde bronzen beeld Vénus de Milo aux tiroirs (1936/1964) aan. Daarnaast kocht de gemeente met gelden uit de nalatenschap van G.J. Verijssel – dat in het leven was geroepen om de aankoop van moderne beeldende kunst een impuls te geven – Dalí’s schilderij Le visage de la guerre (1940) voor de museumcollectie aan. Overigens maakte Dalí’s werk op dat moment al deel uit van de Rotterdamse collectie: in 1969 had het museum zijn gouache Shirley Temple, le plus jeune monstre sacré du cinéma de son temps (1939) gekocht, die een jaar eerder tijdens de groepstentoonstelling Hedendaagse Spaanse kunst van Picasso tot Genovés in Museum Boijmans Van Beuningen te zien was geweest. In feite had Rotterdam hiermee een primeur, want het was het eerste werk van Dalí in een museale collectie in Nederland.
Een unieke kans
In de aanloop naar de Dalí-tentoonstelling maakte Hammacher via haar contacten in de galeriewereld kennis met de steenrijke excentrieke Britse dichter Edward James, van wie zij maar liefst 28 schilderijen, tekeningen en objecten in bruikleen kreeg.81 James was in de jaren dertig de belangrijkste opdrachtgever en mecenas van Dalí en had in ruil voor een maandelijkse toelage tussen juni 1937 en juni 1938 vrijwel diens gehele artistieke productie in bezit gekregen. Toen hij een deel hiervan in bruikleen gaf, kon Hammacher niet vermoeden dat dit slechts het begin van een jarenlange intensieve samenwerking tussen het museum, de verzamelaar en de door hem in 1964 opgerichte Edward James Foundation was (afb. 6).82 Zo gaf hij een aantal maanden na afloop van de tentoonstelling twaalf schilderijen, twee tekeningen en een object van Dalí in bruikleen aan het museum. De nieuwe vleugel van architect Alexander Bodon – die in de eerste plaats bestemd was voor het tonen van moderne kunst – was hiervoor de aanleiding. Toen deze vleugel in 1972 werd geopend voor het publiek waren in de bovenzalen onder meer de kunstwerken uit de collectie van James te zien. Museum Boijmans Van Beuningen kreeg deze werken vijf jaar in beheer, mits zij bereid was om de stukken te allen tijde voor belangrijke exposities elders uit te lenen. Een paar maanden later, in maart 1972, voegde James nog twee kunstwerken aan het bruikleen toe: Magritte’s beschilderde object L’avenir des statues (1937) en Dalí’s monumentale drieluik Landscape with a Girl Skipping Rope (1936) waarvan hij samen met de Edward James Foundation eigenaar was.
Toen de bruikleenovereenkomst in 1976 bijna was afgelopen, schreef Hammacher een brief waarin zij James vroeg om het bruikleen te verlengen. Ook liet zij terloops weten erop te hopen dat het museum de eerste keus zou krijgen als de werken ooit op de markt zouden worden gebracht.83 Aan deze opmerking werd tegen alle verwachtingen in, in mei 1977 gehoor gegeven. De Edward James Foundation bleek in geldnood te verkeren en was in de veronderstelling dat zij met de verkoop van een aantal kunstwerken het tij kon keren. Deze kans lieten Ebbinge Wubben en Hammacher uiteraard niet aan zich voorbij gaan. Zodoende reisden ze een paar weken later met wethouder Jan Riezenkamp naar Zuid-Engeland af, waar de collectie in een groot landhuis was ondergebracht. Ter plekke onderhandelden ze over twee schilderijen van Dalí en vijf van Magritte: Dalí’s Landscape with a Girl Skipping Rope en Table solaire (1936) en Magritte’s La jeunesse illustrée (1937), La reproduction interdite (1937), La saignée (1939), Le poison (1939) en La maison de verre (1939).84 Het accent werd op Magritte gelegd omdat het museum op dat moment nog maar één schilderij van hem bezat: Au seuil de la liberté, dat het museum had verworven van het echtpaar Urvater. Bijna twee maanden na de onderhandelingen gingen zowel de trustees van de Edward James Foundation als de gemeente Rotterdam overstag en werden alle zeven stukken naar de havenstad gehaald. De kunstwerken werden betaald van een extra krediet dat de gemeente ter beschikking had gesteld.
Ondanks deze verkoop verkeerde de Edward James Foundation een jaar later nog steeds in de problemen. De trustees besloten daarom nog een aantal kunstwerken te koop aan te bieden aan het museum. Ditmaal konden er kunstwerken worden gekocht die voorheen onbespreekbaar waren. Even leek het erop dat deze kans aan het museum voorbij zou gaan, want een van de raadsleden vond dat het museum deze keer zelf een deel van de vraagprijs moest betalen. Hij opperde dat het museum een kunstwerk zou kunnen verkopen om van de opbrengst een aantal nieuwe aankopen mede mogelijk te maken. Omdat Ebbinge Wubben in 1978 zijn directoraat had beëindigd en Hammacher op datzelfde moment met pensioen was gegaan, stond de pas aangestelde directeur Wim Beeren vlak na zijn aanstelling voor een lastige opgave. Hij wilde Magritte’s Le modèle rouge III (1937) zo graag kopen dat hij even overwoog om het eerder aangeschafte schilderij La jeunesse illustrée te verkopen. Gelukkig slaagde hij erin om de nodige subsidies binnen te halen, waardoor hij uiteindelijk niet genoodzaakt was om tot de verkoop van dit belangrijke schilderij over te gaan. Uiteindelijk stemde de gemeente in 1979 met het aankoopvoorstel en de geleverde financiële bijdrage in en werd tot de koop van Magritte’s Le modèle rouge III en Dalí’s Couple aux têtes pleines de nuages (1936), Le grand paranoïaque (1936), Espagne (1938), Impressions d’Afrique (1938) en twee voorbereidende schetsen overgegaan.
Eenmaal in Rotterdam werden de nieuwe aanwinsten getoond met alle kunstwerken die Museum Boijmans Van Beuningen in bruikleen had gekregen van Edward James en zijn stichting. Hier kwam echter niet veel later, eind 1980, verandering in toen Beeren plotseling een handgeschreven brief van James ontving. Hierin verzocht hij om alle werken te retourneren die hij ooit in bruikleen had gegeven aan het museum. James wilde deze kunstwerken laten veilen om van de opbrengst onder meer zijn levenswerk Las Pozas (de meren) in de Mexicaanse jungle uit te breiden (afb. 7). Vanaf de jaren veertig bezat hij daar bijna 15 hectare grond die hij met hulp van de lokale bevolking transformeerde in een surrealistisch paradijs vol zelfontworpen sculpturen en follies – architecturale toevoegingen in het landschap. Omdat het volgens hem nooit zijn bedoeling was geweest om een kunstcollectie te vormen en zijn surrealistische tuin in Mexico een vrij kostbare onderneming was, had hij het plan opgevat om een deel van zijn collectie te laten veilen. Tijdens deze veiling, die op 31 maart 1981 plaatsvond bij Christie’s in Londen, tastten verschillende instellingen diep in de buidel. Zo kocht Tate onder meer Dalí’s beroemde Téléphone-Homard (1936) aan, die sinds de opening van de Bodon-vleugel in Museum Boijmans Van Beuningen had gestaan.
Dat Museum Boijmans Van Beuningen financieel niet in staat was om tijdens deze veiling mee te bieden, betekende niet dat de verdere opbouw van de surrealismecollectie werd gestaakt of dat er geen belangstelling meer in James’ markante persoonlijkheid en diens collectie was. In de daaropvolgende jaren werden meerdere werken gekocht die ooit in het bezit waren geweest van James of op andere wijze betekenis aan zijn artistieke erfenis gaven. Zo werd in 1995 een wit exemplaar van de kreefttelefoon gekocht dat ooit in James’ huis in Londen had gestaan. Behalve deze White Aphrodisiac Telephone (1936) kocht de Stichting Museum Boijmans Van Beuningen in 2003 Dalí’s iconische Mae West Lips Sofa (1938) voor de museumcollectie aan. Van dit beroemde ‘paranoïde meubelstuk’, dat eruitziet als een rood gestifte, sensuele mond en die tegelijk dient als sofa, bezat James verschillende exemplaren. In 2012 werd bovendien het videowerk Xilitla (2010) gekocht van de van oorsprong Britse kunstenaar Melanie Smith. Deze video is opgenomen in Las Pozas en biedt een unieke kijk op James’ surrealistische tuin. In december 2016 werd tot slot nog een bijzondere aankoop gedaan. Op een veiling georganiseerd door Christie’s in Londen kocht het museum de door James zelf vervaardigde kleine, ongedateerde aquarel Young Man Carrying a Lantern aan (afb. 8).85
Tijd om de collectie uit te breiden
Wat met een paar incidentele aankopen in de jaren zestig begon, is in ruim een halve eeuw uitgegroeid tot een kerncollectie van wereldniveau. Toch blijft er met het oog op aankopen nog van alles te wensen. Dit gevoel leefde al bij Ebbinge Wubben die in 1987 terugblikkend in een interview stelde dat er ten aanzien van de surrealismecollectie een paar hiaten waren die hij en Hammacher jammer genoeg niet hadden kunnen opvullen: ‘We hadden natuurlijk Tanguy moeten hebben. En […] Miró. De twee grote leemtes zijn Tanguy en Miró, en ik vrees dat die er nooit meer in zullen komen.’86 Wat hij destijds niet voor mogelijk hield, gebeurde in 2007 toch: Tanguys fabelachtige schilderij Paysage avec nuages roses (1928) werd voor de Rotterdamse collectie aangekocht. Het is een typisch voorbeeld van ‘een lange adem’, of, zoals de huidige directeur Sjarel Ex het verwoordde: ‘Zodra we weten wat we willen hebben, hebben we tijd. Wij kunnen als het nodig is vijf generaties wachten op een bepaald schilderij.’87 Toen het museum bijna dertig jaar na het directoraat Ebbinge Wubben plotseling één van Tanguys ‘droomlandschappen’ op het spoor kwam, twijfelde Ex dan ook geen moment en deed er alles aan om het vurig gewenste schilderij te bemachtigen. Zo werd er niet alleen steun aangevraagd bij alle belangrijke fondsen, maar ook een benefietgaladiner georganiseerd om het – in meerdere opzichten – waardevolle doek te kunnen bekostigen. Toen Paysage avec nuages roses niet veel later in het museum hing, had Museum Boijmans Van Beuningen wederom een primeur: het was de eerste Tanguy die voor de Collectie Nederland was aangekocht.
Behalve dit werk gingen er over de jaren heen nog een aantal wensen in vervulling. Zo werd in 2008 Untitled (for Chiarina) (ca. 1958) van de autodidactische Amerikaanse kunstenaar Joseph Cornell gekocht. Het werk, dat uit een witte houten doos gevuld met allerhande gevonden voorwerpen bestaat, werd onder meer verworven omdat het een brug slaat tussen de collecties surrealisme en popart.88 Hoewel Cornell nooit heeft deelgenomen aan de activiteiten van de surrealistische groep, exposeerde hij zijn werk wel op een aantal surrealistische tentoonstellingen. De surrealisten nodigden hem hiervoor uit omdat zij zijn werk waardeerden. Tegelijkertijd oefenden zijn doosjes grote aantrekkingskracht uit op popartkunstenaars. Ook de recente aanwinst Le miroir vivant (1928), dat tot een kleine groep woord-beeld-schilderijen van Magritte behoort, is behalve topstuk een verbindende schakel. Het rijgt de collecties dadaïsme, surrealisme en popart als het ware aan elkaar. Juist deze sleutelpositie maakt dat Ex zich in 2015 in een artikel voor de Vereniging Rembrandt hardop afvroeg waarom Hammacher destijds niet zo’n vroeg werk van Magritte had verzameld. ‘Keek ze eroverheen? Was ze uitsluitend gefixeerd op zijn schilderijen voor de Engelse verzamelaar Edward James?’89 Ex concludeerde dat het vermoedelijk het gevolg was van het feit dat collectioneren geleidelijk gaat en dat je niet alleen vooruit kijkt maar ook terug. En zo is het. Met geduld, overtuigingskracht, een aantal tegenvallers en een beetje geluk heeft Museum Boijmans Van Beuningen vanaf de jaren zestig meer dan honderd stukken op het gebied van het surrealisme verzameld. Deze deelcollectie is vandaag de dag van onschatbare waarde, niet alleen vanuit artistiek, kwalitatief, economisch en kunsthistorisch oogpunt, maar ook omdat zij als ruilmiddel in het internationale bruikleenverkeer geldt. Het museum heeft onlangs dan ook een beleidslijn surrealisme opgesteld waarin de plannen en wensen ten aanzien van deze deelcollectie nog specifieker zijn geformuleerd. Een van de eerste doelstellingen is bij deze gerealiseerd: het samenstellen van een bestandscatalogus waarin de surrealismecollectie van het museum in al haar verscheidenheid aan het publiek wordt gepresenteerd.
De woorden achter de beelden
Surrealistische publicaties en documenten in de museumbibliotheek
De unieke en veelzijdige surrealismecollectie van Museum Boijmans Van Beuningen bestaat niet alleen uit een selecte groep schilderijen, objecten en werken op papier van kunstenaars zoals Marcel Duchamp, Man Ray, René Magritte, Salvador Dalí en Yves Tanguy, maar ook uit een belangwekkende verzameling bibliofiele publicaties, tijdschriften, manifesten en vlugschriften van de surrealistische beweging. De talrijke publicaties die de surrealisten het licht deden zien, zijn bijzonder zowel vanwege hun gevarieerde typografische presentatie, als door wat zij inhoudelijk te bieden hebben. Veel van de publicaties geven uiting aan specifieke ideeën over kunst, creativiteit, samenleving, politiek en filosofie, ideeën die de surrealisten gezamenlijk ontwikkelden tot een veel omvattende ‘surrealistische civilisatie’, zoals zij het soms noemden.90
De surrealistische beweging was vanaf haar ontstaan in Parijs in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw een hechte groep van beeldend kunstenaars, dichters en denkers, die elkaar vrijwel dagelijks ontmoetten. De groep stond open voor nieuwe leden, maar ook traden na interne conflicten soms leden uit het samenwerkingsverband. De dagelijkse bijeenkomsten bleven in stand tot 1969 (met een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog), waarna de samenwerking zowel losser als internationaler werd. De meeste kunstenaars onder hen waren ook literair begaafd – met name van Magritte en Dalí, maar ook van Francis Picabia, Jean (Hans) Arp, Leonora Carrington, Eugenio Granell en Yves Elléouët zijn literaire werken bekend – terwijl de dichters en essayisten tevens tekeningen en ander beeldend werk maakten. Vrijwel allen namen deel aan collectieve werkstukken en gezamenlijke spelletjes, zoals het befaamde cadavre exquis-spel om de collectieve creativiteit en de poëtische spontaniteit alle kansen te bieden. Die vele vormen van nauwe samenwerking stimuleerden de creatieve wisselwerking, zowel in kunstuitingen als in literair werk. Het sleutelwoord van de grensoverschrijdingen tussen kunstvormen is het poëtische. Magritte verwoordde het als volgt in het voorwoord van de catalogus van zijn eerste Europese overzichtstentoonstelling, René Magritte. Het mysterie van de werkelijkheid, die in 1967 in Museum Boijmans Van Beuningen werd gehouden: ‘Ik houd me alleen maar bezig met poëtische schilderkunst, welke men niet moet verwarren met de “literaire schilderkunst” die gericht is op pseudo-uitbeeldingen van ideeën en gevoelens door middel van conventionele symbolen.’91
Tijdschriften, collectieve uitingsvormen bij uitstek, vormen de rode draad die de voortdurende ontwikkeling van de surrealistische beweging zichtbaar maakt. In de afgelopen eeuw zijn er enkele honderden surrealistische tijdschriften verschenen, aanvankelijk alleen in Parijs en Brussel, maar al gauw ook in andere steden over de hele wereld. Meestal bestonden deze bladen niet langer dan enkele jaren of zelfs nog kortstondiger, maar ze tonen elk een onmiskenbaar eigen karakter. In de bibliotheek van Museum Boijmans Van Beuningen is een aantal van de belangrijkste surrealistische tijdschriften te vinden, zoals La Révolution surréaliste (1924-1929) (afb. 1), Minotaure. Revue artistique et littéraire (1933-1939), VVV (1942-1944), Médium. Communication surréaliste (1953-1955) en La Brèche. Action surréaliste (1961-1965).
Voor een representatieve museale collectie van het surrealisme is, naast een verzameling van beeldende kunst, een selectie van gedrukte werken onontbeerlijk. Alleen dan worden de onderling sterk uiteenlopende uitingsvormen van de surrealisten begrijpelijk als een gedeeld artistiek en mentaal avontuur. Het surrealisme is immers geen artistieke stijl of esthetische kunststroming, maar vooral een kritische levenshouding, een manier van poëtisch denken en van poëtisch zien. Daarin verschilt het surrealisme principieel van de andere grote avant-garde bewegingen uit het begin van de twintigste eeuw zoals het expressionisme, het kubisme, het futurisme en het constructivisme. In het voetspoor van de Dada-opstand tegen het academisme en de burgerlijke opvattingen over cultuur, die tussen 1916 en 1922 plaatsvond, hebben de surrealisten een revolutionair psychologisch en filosofisch uitgangspunt gekozen, waarin de toepassing van automatisme, toeval, humor en spel centraal werd gesteld om de kunst blijvend te vernieuwen en de wereld te kunnen veranderen. Juist daarom zijn de geschriften van de surrealisten zelf onmisbaar voor het juiste begrip van hun beeldend werk.
Surrealistische bibliotheken
De vroege collectioneurs van surrealistische kunst verzamelden vrijwel zonder uitzondering zowel schilderijen en sculpturen als surrealistische boeken en geschriften. Een van de eerste grote verzamelaars was de Franse modekoning en mecenas Jacques Doucet. Hij was ook de ‘stille’ financier van diverse publicaties, zoals het tijdschrift Littérature (1919-1924) dat begon als dadatijdschrift maar geleidelijk transformeerde tot het eerste surrealismeblad. In 1916 vatte Doucet het plan op om, naast zijn fameuze schilderijenverzameling, een bibliotheek te stichten van werk van moderne dichters en schrijvers en hun directe voorgangers. Hij liet zich daarbij adviseren door verschillende avant-garde schrijvers; in 1920 benoemde hij de dadaïsten/surrealisten André Breton en Louis Aragon tot zijn bibliothecarissen. Zij maakten een plan voor de inhoudelijke opzet van de bibliotheek; het leidende criterium zou zijn: het verzamelen van publicaties, die ‘het ontstaan van de poëtische mentaliteit van onze generatie’ zouden weergeven.92 Na Doucets dood in 1929 werd deze unieke bibliotheek van uiterst zeldzame dada-documenten, surrealistische publicaties en van de hoofdwerken van de filosofen en dichters die als intellectuele voorlopers van de surrealisten worden beschouwd (waaronder Marquis de Sade, Emanuel Swedenborg, Pierre-Joseph Proudhon, Charles Fourier), nagelaten aan de Université de Paris, waar zij nog steeds wordt aangevuld en toegankelijk is voor onderzoek.
Andere legendarische bibliotheken van surrealistische uitgaven waren die van de Belgische schrijver en collectioneur René Gaffé, die jarenlang als mecenas van Paul Éluard en Breton optrad, en die van Daniel Filippacchi, de grote Franse collectioneur en bladenuitgever van onder andere Paris Match en Lui. De bibliotheek van de Franse antiquaar en kunsthandelaar Jacques Matarasso vormde een monument van zijn vriendschappen met surrealisten als Breton, Picasso en Miró.93 Die van de Amerikaanse grande dame Abby Aldrich Rockefeller, echtgenote van de machtige ondernemer in olie, staal en vastgoed John D. Rockefeller Jr., was een liefdesverklaring aan avant-garde kunstenaars.94 Zij was in 1929 tevens één van de stichters van het Museum of Modern Art (MoMA) in New York – het eerste museum ter wereld voor eigentijdse kunst, en dus ook voor surrealistische werken.95 Vermaard was ook de avant-garde bibliotheek van de Amerikaanse collectioneur en automobiel-tycoon Walter P. Chrysler Jr.,96 evenals die van de mecenas en verzamelaar Peggy Guggenheim. Ook de Engelse dichter Edward James, die als belangrijke verzamelaar en mecenas optrad van onder meer Dalí en Magritte, en die medefinancier was van het tijdschrift Minotaure. Revue artistique et littéraire, legde een uitzonderlijke bibliofiele collectie aan. Gaffé, die zich als verzamelaar steeds meer ging concentreren op zowel moderne schilderkunst als tribale Afrikaanse objecten, liet zijn bibliotheek in 1956 onder grote belangstelling veilen, waardoor de prijzen voor historische publicaties van dada en surrealisme in één klap wereldwijd verveelvoudigden. Jaren later, in 2004, werd ook de bibliotheek van Filippacchi geveild met recordopbrengsten, evenals in 2012 die van Matarasso. Peggy Guggenheim liet haar bibliotheek na aan het Solomon R. Guggenheim Museum in New York.
De boeken- en documentencollecties van de surrealisten zelf, met opdrachtexemplaren en andere persoonlijke stukken, zijn vanzelfsprekend het meest interessant, maar daarvan zijn er slechts weinig bewaard gebleven: de meeste zijn verkocht of uiteengevallen na de dood van de eigenaars. Een deel van de bibliotheek van Dalí, die een hartstochtelijk lezer en schrijver was, is terecht gekomen in het postuum gestichte Centre d’Estudis Dalinians in Figueres, Catalonië.97 De in de loop der tijd incompleet geraakte boekencollectie is sindsdien aangevuld met boeken waarover Dalí heeft geschreven of waaraan hij heeft meegewerkt.
De legendarische privécollectie kunstwerken en boeken van Breton, die na zijn dood in 1966 door zijn weduwe Elisa werd bewaard in hun appartement Rue Fontaine 42 in Parijs, was tot haar overlijden in 2000 een onverdeelde nalatenschap. Pogingen van vrienden in binnen- en buitenland om een apart surrealisme-museum tot stand te brengen waarin Bretons collectie zou kunnen worden ondergebracht, hadden geen steun gekregen van de Franse overheid. In 1989 had president François Mitterand, op aandringen van cultuurminister Jack Lang, nog de moeite genomen om de inventaris zelf te komen bekijken, maar bij het verlaten van Bretons studio sprak hij de historische woorden: ‘Wat een bric-à-brac!’ en daarmee was de kans op een museum voorgoed verkeken.98 De Franse fiscus hief, zoals gebruikelijk, een astronomische successiebelasting bij Bretons enige erfgenaam, zijn dochter Aube Breton-Elléouët. Om deze belastingaanslag te kunnen betalen was verkoop van de collectie onvermijdelijk. Breton-Elléouët stelde als voorwaarde voor een veiling dat er een gedetailleerde beschrijving en digitalisering zou worden gemaakt van alle afzonderlijke kunstwerken, documenten en publicaties, zodat de collectie in virtuele vorm nog als geheel te bestuderen is.99 Dat is op voorbeeldige wijze gebeurd. Bepaalde onderdelen van de nalatenschap, bijvoorbeeld de uitvoerige correspondentie van Breton, waren vooraf geschonken aan publieke instellingen, waaronder de Bibliothèque Jacques Doucet. Door de Franse staat werd op tal van kunstwerken een recht van voorkeur uitgesproken, hetgeen betekende dat Franse publieke instellingen deze werken konden verwerven tegen het eindbod van de hoogste bieder. Van deze mogelijkheid is door diverse Franse musea gebruik gemaakt. De veiling, die in 2003 plaatsvond, had een absolute recordopbrengst van circa dertig miljoen.100
De bibliotheek van Museum Boijmans Van Beuningen wist een aantal bijzondere boeken en documenten op deze roemruchte veiling te verwerven, zoals Bretons eigen exemplaar van de Petite anthologie poétique du surréalisme uit 1934 (afb. 2), die werd samengesteld door Georges Hugnet, een handgeschreven briefkaart van Magritte uit 1937 naar aanleiding van Bretons boek L’amour fou (1937), en een handgeschreven briefje van Duchamp uit 1958 waarin deze Breton prijst voor de volgens hem zeer geslaagde internationale surrealistische expositie E.R.O.S. in Parijs. Zodoende is er een persoonlijke symbolische verbinding ontstaan tussen Museum Boijmans Van Beuningen en de voorman van het surrealisme die als geen ander gestalte heeft gegeven aan de beweging.
De bibliotheek van Museum Boijmans Van Beuningen
Het is een wrange speling van het lot, dat Museum Boijmans Van Beuningen een eerste imposante blijk gaf zijn poorten te openen voor het surrealisme met de overzichtstentoonstelling van Magritte in 1967, het sterfjaar van de kunstenaar. Breton was het jaar daarvoor al overleden. In haar inleiding op de tentoonstellingscatalogus schrijft Renilde Hammacher-Van den Brande, de toenmalige conservator moderne kunst: ‘De Nederlandse aarzeling ten opzichte van het surrealisme lijkt de laatste jaren te zijn overwonnen door een meer positieve belangstelling.’101 In een terugblik op die tijd, vele jaren later, zei ze: ‘Als Belgische ben ik in de jaren dertig en veertig opgegroeid met de surrealisten, en het verwonderde mij dat geen van de Nederlandse musea een speciaal ensemble van surrealisten had.’102 Met exposities van Magritte, Dalí en Man Ray en belangrijke aankopen voor deze deelcollectie heeft zij de bakens van het museum voorgoed verzet.
De museumbibliotheek bezat vóór 1967 vrijwel geen dadaïstische of surrealistische titels. Gedurende de jaren waarin Hammacher conservator was (van 1962 tot 1978) is daar nog weinig verandering in gekomen. Enkele boeken van algemeen historisch belang werden in deze periode aangeschaft, zoals Manifestes du surréalisme (editie van 1965) en Entretiens (editie van 1969) van Breton; de door Tristan Tzara samengestelde Anthologie Dada uit 1919 (afb. 3); en Raoul Hausmanns dada-memoires Courrier Dada uit 1958 evenals een aantal boeken van en over Dalí, maar daar bleef het bij. Pas in de jaren tachtig en negentig groeide de collectie surrealistische documenten uit tot een veelzijdige thematische verzameling waarin de belangrijkste momenten in de eerste decennia van de surrealistische beweging aandacht hebben gekregen.
In een kunstenaarsbeweging als het surrealisme, waarin de samenwerking tussen beeldende kunstenaars en dichters altijd een belangrijke plaats heeft ingenomen, zijn talrijke fraai uitgevoerde, geïllustreerde dichtbundels uitgegeven, vele in eigen beheer en soms aangeduid met de quasi-uitgeversnaam ‘Éditions Surréalistes’. De bibliotheek bezit een aanzienlijk aantal van zulke poëzie-uitgaven, zoals de publicatie van het kenmerkende dada-gedicht van Picabia, Pensées sans language uit 1919, met een bijzondere omslagillustratie van de kunstenaar zelf. De zeldzame bundel Quelques écrits et quelques dessins van de Waalse dichter Paul Nougé uit 1927, met tekeningen van Magritte, is een vroeg voorbeeld van surrealistische humor. Nougé bewerkte een aantal citaten uit het moralistische opvoedkundige werk van de toenmalige successchrijfster Clarisse Juranville, gericht op jonge meisjes, tot bizarre gedichten. De tekeningen die Magritte daarbij maakte completeren de grap. Spectaculair van vormgeving en door de experimentele fotografie van Man Ray is de dichtbundel Facile van Éluard, uit 1935. Een van de beroemdste bibliofiele poëzie-uitgaven is de uitgave van het verzameld werk van de Comte de Lautréamont, de negentiende-eeuwse voorloper van het surrealisme, in 1938 uitgebracht door de bibliofiele uitgeverij GLM, met een voorwoord van Breton en illustraties van twaalf surrealisten die op dat moment deelnamen aan de collectieve activiteiten van de beweging: Victor Brauner, Oscar Domínguez, Max Ernst, Agustín Espinosa, Magritte, André Masson, Matta Echaurren, Joan Miró, Wolfgang Paalen, Man Ray, Kurt Seligmann en Tanguy.103 Deze publicatie is tegenwoordig één van de meest gezochte surrealistische verzamelobjecten. Het is dan ook bijzonder dat de bibliotheek van Museum Boijmans Van Beuningen in 2000 een exemplaar heeft weten te bemachtigen. In de bibliotheek zijn ook twee collageromans van Ernst opgenomen: Rêve d’une petite fille qui voulut entrer au Carmel uit 1930 en Une semaine de bonté ou Les sept éléments capitaux uit 1934 (afb. 4). Ernsts fantastische collages, virtuoos geknipt uit negentiende-eeuwse staalgravures, hebben een enorme invloed uitgeoefend dankzij de vele reproducties van bladzijden daaruit in kunsttijdschriften over de gehele wereld.
Een aparte categorie van surrealistische publicaties wordt gevormd door collectieve gelegenheidsuitgaven, zoals programma’s voor toneel- en filmvertoningen en schotschriften over gebeurtenissen waarover de surrealistische groep zich publiekelijk wilde uitspreken. Dergelijke geïmproviseerde uitgaven verschenen in kleine oplagen en kwamen niet in de boekhandel, waardoor ze uiterst zeldzaam zijn. De bibliotheek heeft er een aantal van, zoals het programmaboekje voor de première van de roemruchte film L’Âge d’or van Luis Buñuel (scenario Dalí) uit 1930, met bijdragen van Breton, Ernst, Arp, René Crevel, Tanguy, Éluard, Man Ray, Aragon, Miró, Dalí en André Thirion. Die vertoning was, overigens pas enkele weken na de première, voor ultranationalisten en fascisten aanleiding om een rel te schoppen en vernielingen aan te richten in de expositieruimte van het filmhuis Studio 28 in Parijs. Het schotschrift Violette Nozières uit 1933 vol tekeningen en teksten van Breton, Dalí, Tanguy, Ernst, Brauner, Magritte, Arp, Alberto Giacometti, Man Ray en anderen, steunde de zaak van de jonge vrouw Violette Nozières die berecht zou worden voor de moord op haar vader, nadat zij tot incest was gedwongen. Een ander voorbeeld is het programmaboekje bij de toneeluitvoering van Ubu enchaîné in 1937, een humoristisch drama van Alfred Jarry, een van de meest inspirerende voorlopers van het surrealisme. Vrijwel alle deelnemers van de surrealistische groep van die periode droegen teksten of tekeningen bij: Breton, Éluard, Magritte, Miró, Paalen, Benjamin Péret, Pablo Picasso, Man Ray, Tanguy en tal van anderen. Opmerkelijk is ook de geestige gelegenheidsuitgave bij de Exposition internationale du surréalisme in 1938, getiteld Dictionnaire abrégé du surréalisme, met een groot aantal thema’s en begrippen die door de groep werden voorzien van ironische lemmata (afb. 5). Een andere unieke gelegenheidsproductie in de collectie is de Almanach surréaliste du demi-siècle van 1950, een soort getijdenboek van het surrealisme onder redactie van Breton en Péret, met daarin een kalender van ‘tolerabele uitvindingen’; essays over grote geesten als De Sade, Jarry en Arthur Cravan; een chronologie van het surrealisme tot 1950; tekeningen van Ernst, Dorothea Tanning, Toyen (artiestennaam van Marie Cerminová), Enrico Donati en anderen, en gedichten en verhalen van onder meer Octavio Paz, Julien Gracq en Breton. Dit verrassende boek werd uitgebracht als een bijzonder nummer van het culturele tijdschrift La Nef, en is daardoor vrijwel onvindbaar geworden, mede door de slechte kwaliteit van het houthoudend papier. Gelukkig werden 115 genummerde exemplaren speciaal voor verzamelaars gedrukt op duurzamer papier en voorzien van twee gesigneerde kleurenlitho’s van Ernst. Een van die luxe-exemplaren is aanwezig in de bibliotheek.
Er zijn nog zoveel meer schatten in de surrealismecollectie, zoals de kleine vlugschriften, papillons (vlinders) genoemd, en de pamfletten, die doorgaans als ‘tracts’ worden aangeduid. De bibliotheek bezit zeven van de zeldzame papillons uit 1924, die destijds op straat aan voorbijgangers werden uitgereikt (afb. 6). Hiermee riepen de surrealisten het publiek op om surrealistisch te gaan denken, zoals blijkt uit de volgende teksten: ‘Jullie die niet kunnen zien, denkt aan degenen die dat wel kunnen’; ‘Als u houdt van liefde, zult u ook van surrealisme houden’; ‘Jullie die lood in je hoofd hebben zitten, smelt dat om er surrealistisch goud van te maken’. Van de tracts in de collectie is vooral het felle anti-kolonialistische manifest Ne visitez pas l’Exposition Coloniale van 1931 het vermelden waard, evenals het antifascistische manifest Appel à la lutte van 1934, in een periode van verhitte politieke betogingen en gevechten op de Parijse straten tussen fascisten en communisten in de schaduw van de gebeurtenissen in nazi-Duitsland. Daaruit blijkt het grote revolutionaire engagement van de surrealisten, dat de geschiedenis van de beweging steeds heeft gekenmerkt.
Grafiek
Naast een omvangrijke deelcollectie surrealistische schilderkunst, beeldhouwkunst, tekenkunst en fotografie bezit Museum Boijmans Van Beuningen meer dan 1500 bladen grafiek van surrealistische kunstenaars als Jean (Hans) Arp, Enrico Baj, Hans Bellmer, Salvador Dalí, Paul Delvaux, Max Ernst, Wout van Heusden, Konrad Klapheck, Félix Labisse, Willem van Leusden, Wifredo Lam, René Magritte, André Masson, Joan Miró, J.H. Moesman, Meret Oppenheim en Pablo Picasso. Grafiek, die is opgenomen in boeken, tijdschriften of bibliofiele uitgaven is hierbij niet meegerekend. Hier wordt een kleine selectie getoond die een indruk biedt van de diversiteit van deze deelcollectie. Wat betreft de productieperiode is in deze bloemlezing dezelfde strikte termijn gehanteerd als voor de rest van de bestandscatalogus: 1924-1966. Het grafisch werk van Enrico Baj beslaat met 759 prenten bijna de helft van de collectie surrealistische grafiek. Baj schonk in 1974 zijn gehele grafische oeuvre aan het museum. Een ander omvangrijk cluster bestaat uit bijna 400 prenten van Pablo Picasso. Veruit het grootste deel hiervan werd aangekocht tussen 1954 en 1969 dankzij een abonnement bij de Parijse Galerie Louise Leiris. Van Eduardo Paolozzi, die veelal wordt gezien als een voorloper van de popart maar zichzelf beschouwde als een surrealist, bezit het museum meer dan 200 bladen, het merendeel uit de periode na 1966.
Bloemlezing uit grafiek
Bibliofiele collectie
Surrealistische publicaties en documenten
1920
A. Breton, P. Soupault, Les champs magnétiques, Parijs 1920
Genummerd exemplaar eerste editie (114/150 op Vergé d’Arches-papier; totale oplage 180). Bevat portret van Breton en Soupault door Francis Picabia.
R. Huelsenbeck, En avant dada : eine Geschichte des Dadaismus, Leipzig etc., 1920 Die Silbergäule, nr. 50-51
1924
Papillons surréalistes, Parijs [1924]
Aanwezig:
‘Parents! // racontez vos rêves à vos enfants’
‘Vous qui ne voyez pas // pensez à ceux qui voient’
‘Si vous aimez l’amour // vous aimerez // le Surréalisme’
‘Ouvrez la bouche comme un four, // il en sortira des noisettes.’
‘Vous qui avez du plomb dans la tête // fondez-le pour en faire de l’or surréaliste’
‘Le Surréalisme // est à la portée // de tous les inconscients // On le trouve au Bureau de Recherches Surréalistes’
‘Le Surréalisme // est à la portée // de tous les inconscients // On le trouve au Bureau de Recherches Surréalistes’
A. Breton, Les pas perdus (Documents bleus, dl. 6), Parijs 1924
Opschrift in potlood op Frans titelblad: ‘exemplaire appartenant à Elisa Breton’.
A. Breton, Manifeste du surréalisme – poisson soluble, Parijs 1924
T. Tzara, Sept manifestes Dada, quelques dessins de Francis Picabia, Parijs [1924]
1925
P. van Ostaijen, Het bordeel van Ika Loch (Cahiers van de Driehoek, dl. 5), Antwerpen [1926]
Met frontispice door René Magritte.
1926
A.D. [P. Naville], La révolution et les intellectuels. Que peuvent faire les surréalistes? Position de la question, Parijs 1926
P. Éluard, Les dessous d’une vie, ou, la pyramide humaine (Collection poètes, dl. 3), Marseille 1926
Met portret (illustratie) van Paul Éluard en Gala Éluard door Max Ernst.
R. Sélavy [M. Duchamp], Catalogue des tableaux aquarelles et dessins par Francis Picabia appartenant à M. Marcel Duchamp et dont la vente aux enchères publiques aura lieu à Paris, Hotel Drouot, salle no. 10, Parijs 1926
Bevat een losbladige inleiding door Rrose Sélavy getiteld: ‘80 Picabias’.
1927
P. Nougé (red.), Catalogue Samuel, [Brussel 1927]
Catalogus ter promotie van de bontjassen van de firma Samuel voor het jaar 1928, geïllustreerd met fotocollages door René Magritte.
L. Aragon, A. Breton, P. Éluard et al., Au grand jour, Parijs 1927
B. Péret, Dormir, dormir dans les pierres. Poème, Parijs 1927
Met illustraties door Yves Tanguy waarvan een aantal, evenals het omslag en titelblad, met de hand ingekleurd. Afb. 1
C. Juranville, P. Nougé, R. Magritte, Quelques écrits et quelques dessins, Brussel 1927
Met illustraties door René Magritte.
1928
A. Breton, Nadja, Parijs 1928
A. Breton, Le surréalisme et la peinture : avec soixante-dix-sept photogravures d'après Max Ernst, Giorgio de Chirico, Joan Miro, Georges Braque, Arp, Francis Picabia, Pablo Picasso, Man Ray, André Masson, Yves Tanguy, Parijs 1928
W. George, Chirico. Avec des fragments littéraires de l’artiste (Les maîtres nouveaux, dl. 5), Parijs 1928
1929
A. Breton, Manifeste du surréalisme. Poisson soluble (Les documentaires), Parijs 1929
Oorspronkelijk verschenen in 1924. Met frontispice door Max Ernst. Afb. 2
K. de Montparnasse [A. Prin], T. Foujita, Kiki, souvenirs. Les souvenirs de Kiki, Parijs 1929
Met foto’s van Man Ray en illustraties door Kiki de Montparnasse.
G. de Chirico, Hebdomeros (Collection Bifur), Parijs 1929
M. Ernst, La femme 100 têtes, Parijs 1929
Met voorwoord door André Breton. Genummerd exemplaar (69/1000). Luxe band (doorzichtig glas) niet origineel, oorspronkelijk paperbackomslag aanwezig.
1930
L’age d’or. Studio 28 Revue-programme, Parijs 1930
Le groupe surréaliste. Catalogue de livres en vente a la Librairie José Corti, 6, Rue de Clichy, Paris – I X, Parijs [1930]
A. Breton, P. Éluard, L’immaculée conception, Parijs 1930
Vignet op de titelpagina naar ontwerp van Salvador Dalí.
M. Ernst, Rêve d’une petite fille qui voulut entrer au Carmel, Parijs 1930
F. Picabia, L. Rosenberg, Exposition Francis Picabia. Trente ans de peinture, Parijs 1930
C. Cahun, Aveux non avenus, Parijs 1930
Met héliogravures door Marcel Moore [S. Malherbe] naar Claude Cahun [L. Schwob].
M. Eemans, Vergeten te worden. 10 lijnvormen beïnvloed door 10 woordvormen, Brussel 1930
L. Aragon, La peinture au défi. Exposition de collages, Arp, Braque, Dalí, Duchamp, Ernst, Gris, Miró, Magritte, Man-Ray, Picabia, Picasso, Tanguy, Parijs 1930
E. de Haulleville, Le genre épique: autobiographie, Parijs [ca. 1930]
Met vier illustraties door Kristians Tonny. Op colofonpagina in (vul)pen gesigneerd door auteur en illustrator; genummerd exemplaar (76/500). Bijgevoegd twee brieven van Georges [Hugnet] aan Eric [de Haulleville], op briefpapier van de uitgever.
1931
A. Breton, P. Éluard, B. Péret et al., Ne visitez pas l’Exposition Coloniale, [Parijs 1931]
Y. Tanguy, G. Sadoul, Aragon et al., Premier bilan de l’Exposition Coloniale, [Parijs 1931]
R. Crevel, Dalí ou l’anti-obscurantisme, Parijs 1931
Collection André Breton et Paul Éluard. Sculptures d’Afrique, d’Amerique, d’Oceanie, tent.cat. Parijs (Hôtel Drouot), Parijs 1931
S. Dalí, L’amour et la mémoire, Parijs 1931
Met een fotomontage door Salvador Dalí.
1932
R. Char, R. Crevel, S. Dalí et al., Paillasse! Fin de ‘L’affaire Aragon’, Parijs 1932
A. Breton, Misère de la poésie. ‘L’affaire Aragon’ devant l’opinion publique, Parijs 1932
Exposition de dessins par Francis Picabia, tent.cat. Parijs (Galerie Léonce Rosenberg), Parijs 1932
Het voorwoord door Gertrude Stein is in de vorm van een gedicht, vertaald naar het Frans door Marcel Duchamp.
T. Tzara, Où boivent les loups, Parijs 1932
Met opdracht: ‘à Tilly // le vieux souvenir // de // Tristan Tzara // [Où boivent les loups] // Amsterdam le 23 Décembre 1958’.
M. Duchamp, V. Halberstadt, Opposition et les cases conjuguées sont réconciliées par Duchamp et Halberstadt. Opposition und Schwesterfelder sind durch Duchamp et Halberstadt versöhnt. Opposition and sister squares are reconciled by Duchamp et Halberstadt, Parijs 1932
A. Breton, Les vases communicants, Parijs 1932
Omslagontwerp door Max Ernst. Afb. 3
S. Dalí, Babaouo. Scénario inédit. Précédé d’un abrégé d’une histoire critique du cinéma et suivi de Guillaume Tell, ballet portugais, Parijs 1932
1933
A. Breton, R. Caillois, R. Char et al., La mobilisation contre la guerre n’est pas la paix. Les raisons de notre adhésion au Congrès International contre la guerre, Parijs [1933]
E.L.T. Mesens, Femme complète, Brussel 1933
Gesigneerd door E.L.T. Mesens en met illustratie door René Magritte. Afb. 4
T. Tzara, L’antitête, Parijs 1933
Met opdracht: ‘à Tilly Visser // de tout ♡ // Paris 1930 – Amsterdam 1958’ [L’Antitête] [tekening van een plant]
Le monde des échecs, série no. 1, Brussel 1933
Mapje met zestien portretfoto’s van schakers. De foto van Marcel Duchamp en Vitaly Halberstadt is van Studio Man Ray, Parijs.
A. Breton, R. Char, P. Éluard et al., Violette Nozières, Brussel 1933
Met illustraties door Jean (Hans) Arp, Victor Brauner, Salvador Dalí, Max Ernst, Alberto Giacometti, Marcel Jean, René Magritte en Yves Tanguy. Afb. 5
1934
Drawings and etchings to illustrate Lautréamont’s ‘Chants de Maldoror’ by Dalí, New York [1934]
Uitnodiging van Julien Levy Gallery in New York. Afb. 6
A. Breton, Qu’est-ce que le surréalisme?, Brussel 1934
Omslagontwerp door René Magritte.
G. Hugnet (red.), Petite anthologie poétique du surréalisme, Parijs 1934
B. Péret, De derrière les fagots, Parijs 1934
Bevat promotiefolder voor dit boek met tekst van Paul Éluard.
Comte de Lautréamont [I. Ducasse], Les chants de Maldoror. Eaux-fortes originales de Salvador Dalí, Parijs 1934
Genummerd exemplaar: 119/210. Gesigneerd door Salvador Dalí. Boekbandontwerp door Rose Adler.
Zie ook Illustraties bij 'De gezangen van Maldoror'.
M. Alain, J. Alain, Y. Alexandre, Appel à la lutte, Parijs 1934
M. Ernst, Une semaine de bonté ou Les sept éléments capitaux, collageroman, Parijs 1934
Vijf cahiers in originele kartonnen omslag met collage-illustratie door Max Ernst.
Cahier 1 met opdracht: ‘Au Capitaine Poinas // à l’occasion de mes adieux du // Camp des Milles // le 22 Décembre 1939 // Max Ernst’. Afb. 7
1935
S. Dalí, La conquête de l’irrationnel, Parijs 1935
A. Breton, Position politique du surréalisme (Les documentaires), Parijs 1935
Vignet op omslag naar ontwerp van Salvador Dalí.
A. Breton, Cycle systématique de conférences sur les plus récentes positions du surréalisme, [Parijs] 1935
Programma voor vier conferenties met tekst van André Breton en inschrijfstrook (vast aan het programma). Deze strook te retourneren aan: ‘Madame Lise Deharme, 3 quai Voltaire, Paris (VIIe)’. Met randillustraties door o.a. Salvador Dalí en Óscar Domínguez. Afb. 8
P. Éluard, M. Ray, Facile, Parijs 1935
Met opdracht: ‘à Pierre Fontaine // très sympathiquement, // Paul Éluard // Man Ray’. Afb. 9
T. Tzara, Grains et issues, Parijs 1935
Met opdracht: ‘à Tilly // ce vieux livre // avec l’amitié toujours // [onleesbaar] // [Grains et issues] // de Tristan Tzara // le 25.XII.58 // [tekening van bloem in vaas].’
1936
Souvenir-catalogue. Dalí paints the ‘invisible straight from nature’, tent.cat. New York (Julien Levy Gallery) [1936]
Catalogus en uitnodiging ineen, ontwerp door Salvador Dalí van vrouw met ‘ladehoofd’ en opklapbare borsten waarachter twee leporello’s, op de achterzijde een lijst van tentoongestelde werken.
H. Read (red.), Surrealism, Londen 1936
Met bijdragen door o.a. André Breton, Paul Éluard en Georges Hugnet.
A. Breton, P. Éluard, Notes sur la poésie, Parijs 1936
Met een uitvouwbare illustratie door Salvador Dalí. Afb. 10
A. Breton, H. Read, The International Surrealist Exhibition, Londen 1936
Opschrift op titelpagina: ‘l’exemplaire de // Sheila Legge. George Reavy // David Gascoyne Roland Penrose. Humphrey Jennings // [onleesbaar] Bress Jacqueline B // Mesens’.
Bevat tevens de uitnodigingskaart van de tentoonstelling. Omslagontwerp door Max Ernst.
M. Bucaille, Images concrètes de l'insolite, Parijs 1936
G. Hugnet, La septième face du dé : poèmes – découpages, Parijs 1936
J. Levy (red.), Surrealism, New York 1936
Omslagontwerp naar ontwerp door Joseph Cornell. Afb. 11
1937
M. Ray, La photographie n’est pas l’art, [Parijs] 1937 Afb. 12
P. Éluard, L’évidence poétique (Habitude de la poésie, dl. 14), Parijs 1937
S. Dalí, Metamorphosis of Narcissus, New York 1937
Omslagfoto door Cecil Beaton met Gala voor Couple aux têtes pleines de nuages (nr. 18, p. 76-77) van Salvador Dalí. Afb. 13
E.L.T. Mesens, Trois peintres surréalistes. René Magritte, Man Ray, Yves Tanguy, Brussel 1937
R. Blin, A. Breton, L. Coutaud et al., Ubu enchainé, Parijs 1937
Met illustraties door o.a. René Magritte.
A. Breton, L’amour fou, Parijs 1937
Deze uit de veiling van de nalatenschap van Breton afkomstige publicatie bevat een briefje van René Magritte aan André Breton, waarin hij aangeeft van plan te zijn een schilderij te maken dat als titel eveneens L’amour fou heeft.
Gesigneerd: ‘Magritte // 20 mai 1937’.
C. Bryen, H. Baranger, Affichez vos poèmes – Affichez vos images, 1937
Met foto van Raoul Michelet (pseudoniem van Raoul Ubac).
G. Hugnet, L’Apocalypse (Habitude de la poésie, dl. 13), Parijs 1937
Tekst geschreven voor een serie etsen van Stanley William Hayter, getiteld L’Apocalypse.
G. Hugnet, La carte surréaliste, Parijs 1937
Set van 21 ansichtkaarten met afbeeldingen van werk door twintig surrealisten, o.a. Jean (Hans) Arp, Hans Bellmer, Salvador Dalí, René Magritte, Meret Oppenheim, Man Ray en Yves Tanguy.
1938
Exposition internationale du surréalisme, printemps 1938, tent.cat. Amsterdam (Galerie Robert), Amsterdam 1938
Comte de Lautréamont [I. Ducasse], Oeuvres complètes, contenant Les chants de Maldoror, les Poésies, les Lettres, Parijs 1938
Met illustraties door o.a. Victor Brauner, Óscar Domínguez, Max Ernst.
Comte de Lautréamont [I. Ducasse], Oeuvres complètes. Les chants de Maldoror. Poésies, lettres, Parijs 1938
Met een frontispice door Salvador Dalí en een ingebonden fondslijst met surrealistische publicaties van de uitgever Librairie José Corti.
Francis Picabia, tent.cat. Parijs (Galerie de Beaune), Parijs 1938
G. Hugnet, Surréalistische schilderkunst. Inleiding bij de internationale tentoonstelling van het surréalisme gehouden in de Galerie Robert Keizersgracht 527 te Amsterdam, Amsterdam 1938
L. Carrington, La maison de la peur (Collection ‘Un divertissement’, dl. 4), Parijs 1938
Met een inleiding en collages door Max Ernst. Afb. 14
A. Breton, P. Éluard (red.), Dictionnaire abrégé du surréalisme, Parijs 1938
Verschenen ter gelegenheid van de Exposition Internationale du Surréalisme, Galerie des Beaux-Arts, 1938. De catalogus van deze tentoonstelling is achterin mee ingebonden. Omslagontwerp door Yves Tanguy.
1939
L. Carrington, La dame ovale, Parijs 1939
Met collages door Max Ernst. Afb. 15
S. Dalí, Salvador Dalí: The Endless Enigma, New York 1939
M. Duchamp, Rrose Sélavy (Biens nouveaux, dl. 4), Parijs 1939
1940
A. Breton, Anthologie de l’humour noir, Parijs 1940
Bevat kaartje met opschrift: ‘M. Duchamp étant actuellement en Amérique, la couverture des exemplaires de luxe est de M. Domínguez.’ (n.b. dit is geen luxe uitgave)
S. Hurok, Ballet Russe de Monte Carlo, season 1940-1941, New York 1940
Met synopsis van de balletten, waaronder Bacchanale met scenario en kostuums door Salvador Dalí.
1941
P. Nougé, Exposition Raoul Ubac, Brussel 1941
G. Hugnet, Au ‘Depends des mots’, Parijs 1941
F. Jacinto [= S. Dalí], Salvador Dalí, New York 1941
1942
S. Dalí, The Secret Life of Salvador Dalí (vierde druk), New York 1942
A. Breton, M. Duchamp (red.), First Papers of Surrealism, Hanging by André Breton, His Twine Marcel Duchamp, New York 1942
Omslagontwerp door Marcel Duchamp. Afb. 16
1943
P. Nougé, René Magritte ou Les images défendues, Brussel 1943
M. Ernst, P. Éluard, Misfortunes of the Immortals, New York 1943
De oorspronkelijke Franse editie, Les malheurs des immortels, verscheen in zeer kleine oplage in 1922 (in het colofon wordt foutief 1920 vermeld). Deze Engelse editie is uitgebreid met ‘Three Drawings Twenty Years After’. De tweede Franse editie verscheen in 1945. Afb. 17
M. Mariën, Magritte, Brussel 1943
Met opdracht: ‘à André Fourès [?] en toute harmonie // Magritte’.
M. Mariën, Les poids et les mesures, Brussel 1943
Bevat los bijgevoegd een ansichtkaart, Sayan: el elefante macho, geschreven door Marcel Mariën en gericht aan: M. et Mme Amdré De Rache, Rue de la Station, Aalter.
1945
Exhibition Man Ray : April 1945, Julien Levy Gallery, 42 East 57 N.Y., New York 1945
Omslag door M. Duchamp
René Magritte, Brussel [ca. 1945]
Set van acht ansichtkaarten met werken van Magritte: La danse; Le premier jour; La troisième dimension; La Magie noire; Rêverie de Monsieur James; L’appel des cimes; Le jockey perdu; L’île au trésor.
A. Breton, Le surréalisme et la peinture. Suivi de génèse et perspective artistiques du surréalisme et de fragments inédits, New York 1945 Afb. 18
A. Breton, Situation du surréalisme entre les deux guerres, Parijs 1945
Surrealist Diversity, 1915-1945. Exhibition at the Arcade Gallery, tent.cat. Londen (Arcade Gallery), Londen 1945
P. Éluard, M. Ernst, Les malheurs des immortels (1922), Parijs 1945 (2e ed.) Afb. 19
M. Sandoz, The Maze, Garden City, NY 1945
Met illustraties door Salvador Dalí.
M. Nadeau, Histoire du surréalisme (Pierres vives, 2 dln.), Parijs 1945-1948
1946
B. Péret, Main forte (Collection l’Âge d’or), Parijs 1946
Met illustraties door Victor Brauner.
A. Masson, Mythologies (Collection l’Âge d’or), Parijs 1946
Bevat alleen illustraties.
A. Breton, Young Cherry Trees Secured Against Hares. Jeunes cérisiers garantis contre les lièvres, New York 1946
Omslagontwerp door Marcel Duchamp, illustraties door Arshile Gorky. Afb. 20
T. Tzara, Terre sur terre, Genève 1946
Met illustraties door André Masson.
P. Nougé, Dix tableaux de Magritte, Jette-Brussel 1946
1947
M. Baskin, F. Bouvet, R. Chenon et al., Da Costa. Le memento universel. Le Da Costa encyclopédie, 3 dln., Parijs 1947-1948
H. Richter, Dreams That Money Can Buy, New York 1947
Promotieboekje van de film Dreams That Money Can Buy door Hans Richter. Omslagontwerp door Max Ernst (collage uit Une semaine de bonté). Afb. 21
B. Péret, Feu central (Collection le quadrangle, dl. 2), Parijs 1947
Met opdracht: ‘A Elisa Breton // Viva al Chila! // Benjamin Péret’. Met illustraties door Yves Tanguy.
A. Breton, Ode à Charles Fourier (L’Âge d’or), Parijs 1947
Vormgeving door Frederick John Kiesler.
L. Rosenberg, Ser Vranckx, Brussel 1947
A. Breton, M. Duchamp, Le surréalisme en 1947: exposition internationale du surréalisme, Parijs 1947
Met 25 bladen originele grafiek van o.a. Jean (Hans) Arp, Hans Bellmer, Alexander Calder, Max Ernst, Joan Miró, Man Ray en Yves Tanguy. Alle prenten zijn gedrukt in Parijs bij Mourlot Frères, behalve de etsen die door Lacourière zijn gedrukt.
1948
M. Ray, Alphabet for Adults, Beverly Hills, CA 1948
Bevat alleen illustraties. Afb. 22
P. Éluard, Voir. Poèmes, peintures, dessins, Genève 1948
F. Labisse, Histoire naturelle, Parijs 1948
R. Vailland, Le surréalisme contre la révolution (Problèmes), Parijs 1948
Comte de Lautréamont [I. Ducasse], Les chants de Maldoror, Brussel 1948
Met illustraties door René Magritte. Afb. 23
T. Tzara, Le surréalisme et l’après-guerre (Littérature), Parijs 1948
M. Ernst, R. Motherwell (red.), Max Ernst. Beyond Painting and Other Writings by the Artist and His Friends (The documents of modern art, dl. 7), New York 1948
1949
B. Péret, M. Ernst, La brébis galante, Parijs 1949
Met drie etsen en 21 pochoirs door Max Ernst.
Max Ernst. 30 Years of His Work, a Survey, tent.cat. Beverly Hills, CA (Copley Galleries), 1949
Omslagontwerp door Max Ernst.
1950
A. Masson, Le plaisir de peindre (Histoire des idées, dl. 2), Nice 1950
Met houtsnedes door Blaise Monod naar André Masson.
A. Breton, B. Péret, Almanach surréaliste du demi-siècle (La Nef, 63-64, speciale editie), Parijs 1950
Met twee kleurenlitho’s door Max Ernst. Gesigneerd door Ernst en André Breton.
1953
A. Breton, La clé des champs, Parijs 1953
Omslagontwerp door Joan Miró.
A. Kyrou, Le surréalisme au cinéma (Ombres blanches), Parijs 1953
Omslagontwerp door Man Ray.
T. Tzara, La face intérieur, Parijs 1953
Met opdracht: ‘à Tilly Visser // de tout // ♡ // Tristan Tzara // [La face intérieure] // 30 oct. 54.’
1955
M. Henry, Les métamorphoses du Vide, Parijs [ca. 1955] Afb. 24
A. Breton, Les manifestes du surréalisme suivis de Prolégomènes a un troisième Manifeste du surréalisme ou non. Du surréalisme en ses oeuvres vives et d’éphémérides surréalistes, Parijs 1955
Bevat originele wikkel: ‘André Breton Les Manifestes du Surréalisme. Déchiffrez à la loupe l’objet est à l’intérieur.’
Aan een koordje bevestigde loupe aanwezig, in pagina-uitsnedes achterin de publicatie.
1956
J. Prévert, G. Ribemont-Dessaignes, Joan Miró, Parijs 1956
Met zes litho’s door Joan Miró, gedrukt bij Mourlot Frères, Parijs.
S. Dalí, Les cocus du vieil art moderne (Libelles), Parijs 1956
Bevat wikkel met tekst: ‘Tous cocus sauf Dalí’.
M. Ernst, La femme 100 têtes, Parijs 1956
Met voorwoord door André Breton. Oorspronkelijke uitgave 1929. Genummerd exemplaar (37/1000). In potlood gesigneerd door Ernst en voorzien van een potloodtekening.
1957
Hommage à Eric von Stroheim, Brussel 1957
Uitnodigingskaart voor de Ecran du Séminaire des Arts Bruxelles met portret van Eric von Stroheim door René Magritte.
G. Hugnet, L’Aventure Dada (1916-1922), Parijs 1957
Omslagontwerp door Marcel Duchamp.
1958
R. Hausmann, Courrier Dada, Parijs 1958
P. Waldberg, Max Ernst, Parijs 1958
De initialen van elk hoofdstuk zijn ontworpen door Max Ernst.
M. Sanouillet (red.), Marchand du Sel. Écrits de Marcel Duchamp (Collection ‘391’, dl. 1), Parijs 1958
Bevat een ‘rhodoïd translucide’ van Le Grand Verre en een brief van Duchamp aan Breton: ‘28 West 10th Street // NewYork // 18 Jan 1960 // Cher André // J’ai bien reçu d’abord le catalogue [...] Affectueusement à Elisa et a vous même de nous deux // Marcel’.
1959
R. Benayoun, La science met bas [et autres pièces] (Lycanthrope, dl. 1), Parijs 1959
Met opdracht: ‘pour André Breton // On a dit que Shakespeare // écrivait à la mine de plomb. // c’est sans doute significatif, // mais de quoi? // R Benayoun // mai 59’.
1960
R. Lacôte, G. Haldas, Tristan Tzara. Choix de textes, bibliographie, dessins, portraits, fac-similés, poèmes inédits (Poètes d’aujourd’hui, dl. 32), Parijs 1960 (1952)
Met opdracht van Tzara [?]: ‘à Tilly Visser // en souvenir de notre cher // Tristan Tzara // et de // René Lacôte.’
1962
S. Dalí, M. Reynolds, Impressions and Private Memoirs of Salvador Dali, January 1920. A Dali Journal, 1920, Cleveland, OH 1962
1963
Man Ray, paintings, drawings, watercolors, etcetera, Cordier & Ekstrom, inc., New York 1963
Uitnodigingskaart van galerie Cordier & Ekstrom.
S. Dalí, Le mythe tragique de l’Angélus de Millet. Interprétation paranoïaque-critique, Parijs 1963
Marcel Duchamp. A Retrospective Exhibition, tent.cat. Pasadena, CA (Pasadena Art Museum), 1963
1964
W. Hopps, U. Linde, A. Schwarz, Marcel Duchamp, ready-mades etc. (1913-1964), Milaan 1964
Gedrukt in een oplage van 100 genummerde exemplaren. Dit is een exemplaar hors commerce gesigneerd door Marcel Duchamp. Samen met originele gesigneerde ‘Piston de courant d’air’ in cassette.
Zie Marcel Duchamp, Ready-Mades etc. (1913-1964).
1965
R. Benayoun, Erotique du surréalisme (Bibliothèque internationale d’érotologie, dl. 15), Parijs 1965
Bevat twee fondslijsten van de uitgever J.J. Pauvert, waarvan één geïllustreerd door Max Ernst.
Met opdracht: ‘à André Breton, // sans qui, grâce auquel, dont l’exemple, à l’amitié de qui, etc. // avec toute mon affection // Robert Benayoun.’
A. Breton, Manifestes du surréalisme: Manifeste du surréalisme, Second manifeste du surréalisme, Poisson soluble, Lettre aux voyantes, Position politique du surréalisme: extraits, Prolégomènes a un troisième manifeste du surréalisme ou non, Du surréalisme en ses oeuvres vives, Parijs 1965 [1962]
Ongedateerd
L’affaire Aragon, z.pl. z.j.
Omslagmap met 5 losse bladen. De map bevat:
M. Alexandre, L’affaire Aragon, z.pl. z.j.
P. Éluard, Certificat, z.pl. z.j.
Stencil: Aragon a publié un poème. Ce poème s’appelle ‘Le Front rouge’, z.pl. z.j.
J. Aulit, Protestation, z.pl. 1932
R. Magritte, La poésie transfigurée, z.pl. 1932
Tijdschriften
Time. The Weekly News-Magazine, New York 1923-
Aanwezig: jrg. 28, nr. 24 (14 december 1936)
Op het omslag een fotoportret van Salvador Dalí.
K. Schwitters (red.), Merz, Hannover 1923
Aanwezig: nr. 1, Holland Dada (1923) en nr. 4, Banalitäten (1923)
C. Goemans, M. Lecomte, P. Nougé (red.), Correspondance, Brussel 1924-1926
Aanwezig: nr. 1 (1924) – nr. 22 (1925)
P. Naville, B. Péret, A. Breton, La Révolution surréaliste, Parijs 1924-1929
Aanwezig: nr. 1 (1924) – nr. 12 (1929), compleet
Cahiers d’art, Parijs 1926-
Aanwezig: jrg. 1, nr. 1 (1926) – jrg. 15 nr. 1/2 (1940); jrg. 23, nr. 1 (1948) ; jrg. 25, nr. 1 (1950)
Met grafiek van o.a. Joan Miró (1934 en 1937), een foto van Man Ray (1935) en een rotoreliëf van Marcel Duchamp (1936).
E.L.T. Mesens, Marie. Journal bimensuel pour la belle jeunesse, Brussel 1926 -1927
Aanwezig: nr. 1 (1926) – nr. 2/3 (1926)
E. Jolas, E. Paul (red.), Transition, Parijs enz. 1927-1938
Aanwezig: nr. 1 (1927) – nr. 27 (1938), compleet
De omslagen voor dit tijdschrift zijn ontworpen door o.a. Jean (Hans) Arp, Marcel Duchamp, Paul Klee, Man Ray, Joan Miró, Pablo Picasso en Kurt Schwitters. Afb. 25
J.-H. Lévesque, O. de Carné (red.), Orbes, Parijs 1928-1935
Aanwezig: nr. 3 (1932) en tweede serie, nr. 4 (1935/1936) waarvan het achteromslag is ontworpen door Marcel Duchamp.
P.-G. van Hecke (red.), Variétés. Revue mensuelle illustrée de l’esprit contemporain, Brussel 1928-1930
Aanwezig: jrg. 1, nr. 1 (1928) – jrg. 2, nr. 12 (1930), compleet (zonder omslagen)
C. Goemans, R. Magritte, Le sens propre, Parijs 1929
Aanwezig: nr. 1 (1929) – nr. 4 (1929). In totaal verschenen tussen 16 februari en 16 maart 1929 vijf bladen bestaande uit een reproductie van een schilderij van René Magritte en een prozagedicht van Camille Goemans.
A. Breton (red.), Le Surréalisme au service de la révolution, Parijs 1930-1933
Aanwezig: nr. 1 (1930) – nr. 6 (1933), compleet (zonder omslagen)
Il milione. Bollettino della Galleria del Milione, Milaan 1932-
Aanwezig: nr. 56 (1937) – nr. 61 (1939), nr. 64 (1940) – nr. 66 (1940)
De nummers van dit bulletin fungeren tevens als tentoonstellingscatalogi voor tentoonstellingen van onder meer Jean (Hans) Arp, Giorgio de Chirico en Gino Severini.
L. Deharme (red.), Le Phare de Neuilly. Revue mensuelle, Neuilly-sur-Seine 1933
Aanwezig: jrg. 1, nr. 1 – nr. 3/4 (1933), compleet
Omslag van alle nummers met (identieke) foto van Man Ray.
E.L.T. Mesens (red.), Documents 34, Brussel 1933-1935
Aanwezig: nouvelle série, nr. 1 (1934) – nr. 2 (1934)
E. Tériade (red.), Minotaure. Revue artistique et littéraire, Parijs 1933-1939
Aanwezig: nr. 1 (1933) – nr. 12/13 (1939), compleet
Omslagontwerpen door o.a. Pablo Picasso, André Derain, Marcel Duchamp, Joan Miró, Salvador Dalí, Henri Matisse, René Magritte, Max Ernst en André Masson. Afb. 26
A. Chavée, L. Deraive, J. Dieu et al., Mauvais temps. Cahier annuel du Groupe ‘Rupture’, La Louvière 1935
Aanwezig: nr. 1 (1935), compleet
Bulletin internationale du surréalisme. International surrealist bulletin. Mezinarodni buletin surrealismu, Praag enz. 1935-1936
Aanwezig: nr. 1 (Praag 1935), nr. 3 (Brussel 1935) – nr. 4 (Londen 1936)
G. Lévis-Mano, Cahiers G.L.M., Parijs 1936-1939
Aanwezig: nr. 1 (1936) – nr. 9 (1939), compleet
E.L.T. Mesens, R. Penrose (red.), London Bulletin, Londen 1938-1940
Aanwezig: nr. 1 (April 1938) – nr. 18/20 (June 1940)
Het omslagontwerp van nr. 1 is een illustratie door René Magritte. Nummer 18/20 bevat een ets van Stanley William Hayter, een zwart-wit en een kleurenhoutsnede van John Buckland Wright en een kleurenhoutsnede van John Banting. Afb. 27
XXe siècle. Chroniques du jour, Parijs 1938-1981
Aanwezig: jrg. 1, nr. 1 (1938) – jrg. 1, nr.4 (1938); N.S. nr.7 (1956) – nr. 8 (1957); jrg. 26, nr. 23 (1964) – jrg. 41, nr. 53 (1980).
Jaargang 1, nr. 4 (1938) bevat originele gravures van Giorgio de Chirico, Jean Hélion, Henri Laurens, Alberto Magnelli, Henri Matisse, Joan Miró en Ossip Zadkine, en een kleurenlitho van Marcel Duchamp (Obligation de Monte Carlo, zie nr. 39, pp. 120-121) en van Max Bill.
G. Hugnet (red.), L’Usage de la parole, Parijs 1939-1940
Aanwezig: jrg. 1, nr. 1 (1939) – jrg. 1, nr. 2 (1940)
Uitgegeven als bijlage van het tijdschrift Cahiers d’art met bijdragen van o.a. Jean (Hans) Arp, Jacques Baron, Salvador Dalí.
C.H. Ford (red.), View: The Modern Magazine, New York 1940-1947
Aanwezig: Series II, nr. 1 (1942); series III, nr. 3 (1943); series IV, nr. 4 (1944); series V, nr. 1 (1945), series V, nr. 5 (1945); series VII, nr. 2 (1946)
Met omslagontwerpen door Marcel Duchamp, Max Ernst, Esteban Francès, René Magritte en André Masson. Afb. 28
J.F. Chabrun et al., La main a plume, Parijs 1941
Aanwezig: alleen dit nummer (ongenummerd) uit 1941. Bevat ets van Gérard Vulliamy
D. Hare (red.), VVV. Poetry, plastic arts, anthropology, sociology, psychology, New York 1942-1944
Aanwezig: nr. 2/3 (1943) – nr. 4 (1944)
Het vooromslagontwerp van nr. 2/3 (Almanac for 1943) is van Marcel Duchamp, de achteromslag (kippengaas in vrouwenvorm) is volgens de tekst in het tijdschrift van Frederick John Kiesler (n.b. wordt in de literatuur doorgaans aan Duchamp toegeschreven) Afb. 29. Het omslagontwerp van nr. 4 (1944) is van Roberto Matta.
E. de Rouvre (red.), Vrille. La peinture et la littérature libres, Mantes 1945
Aanwezig: nr. 1 (1945), compleet? (vermoedelijk niet verder verschenen)
American Fabrics, New York 1946-1965
Aanwezig: nr. 15 (1950) met een omslagontwerp door Salvador Dalí.
N. Arnaud (red.), Le Surréalisme révolutionnaire. Revue bimestrielle, Parijs 1948
Aanwezig: jrg. 1, nr. 1 (1948), compleet
R. Magritte (red.), La Carte d’après nature, Jette-Brussel 1952-1954
Aanwezig: nr. 1 (1952) – nr. 10 (1956), waaronder twee speciale edities januari 1954, juni 1954. Afb. 30
J. Schuster (red.), Medium. Communication surréaliste, Parijs 1952-1955
Aanwezig: tweede serie, nr. 1 (1953) – nr. 4 (1955)
A. Blavier (red.), Temps mêlés, Verviers 1952-1977
Aanwezig: nrs. 31-33 (1958). Dit is een speciale uitgave getiteld: Parade pour Picabia [et] Pansaers.
A. Breton (red.), Le Surréalisme, même. Revue trimestrielle, Parijs 1956-1959
Aanwezig: nr. 1 (1956) – nr. 3 (1957)
J. Lacomblez (red.), edda: Cahier international de documentation sur la poésie et l’art d’avant-garde, Brussel 1958-1964
A. Breton, R. Benayoun (red.), La Brèche. Action surréaliste, Parijs 1961-1965
Aanwezig: nr. 1 (1961) – nr. 8 (1965), compleet
A. Bosmans (red.), Rhétorique, Tilleur-lez-Liège 1961-1966
Aanwezig: nr. 1 (1961) – nr. 13 (1966), compleet
Verantwoording
Colofon
Eindredactie
Saskia van Kampen-Prein
Sandra Kisters
Auteurs
Katinka Duffhuis
Bert Jansen
Saskia van Kampen-Prein
Sandra Kisters
Marijke Peyser
Esmee Postma
Laurens Vancrevel
Tekstredactie
Esmee Postma
Onderzoek
Erik van Boxtel
Katinka Duffhuis
Maarten van ’t Klooster
Susan Veldmeijer
Renée Volkers
Assistentie beeldredactie
Lonneke Visser
Vertaling Engels-Nederlands
Arjen Mulder
Maaike Post
Vertaling Frans-Nederlands
Bookmakers Vertalers
Productie digitale bestandscatalogus
Eefje Breugem
Saskia van Kampen-Prein
Sandra Kisters
Xin Ming
Laura Morison
Máté Pacsika
Esmee Postma
Marieke van Santen
Rianne Schoonderbeek
Sabine Terra
Met dank aan
Julia van den Berg, Ria Bonten, Helmy Frank, Luuk Hoogewerf, Maartje de Jong, Vera Jorissen, Noor Mertens, Jacqueline Rapmund, Dingenus van de Vrie, Margreet Wafelbakker, Patty Wageman, Clara von Waldhausen, Roelie Zijlstra
© 2017 Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam / de kunstenaars, de auteurs en de fotografen
ISBN gedrukte bestandscatalogus:
Nederlands: 978-90-6918-293-3
Engels: 978-90-6918-298-8
Het museum heeft getracht alle rechthebbenden te achterhalen. Indien u desondanks meent over de rechten te beschikken, kunt u contact opnemen met de uitgever.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm, of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke manier dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Uitgever
Museum Boijmans Van Beuningen
Museumpark 18-20
3015 CX Rotterdam
T +31 (0)10 4419400
info@boijmans.nl
www.boijmans.nl
Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door:
Stichting dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds
Boekenfonds Elisabeth Grent / F.J.A.M. van der Helm
Literatuur
Adelaar 1989
D. Adelaar 'Utrecht, brandpunt van het surrealisme in Nederland', in: Deurne / Leiden / Leeuwarden 1989
Adelaar / Van Asperen / Roding 1990
D. Adelaar, J. van Asperen, M. Roding, Willem van Leusden. Essays over een verhard romanticus, Utrecht 1990
Ades 1982
D. Ades, Dalí, Londen 1982
Ades 1994
D. Ades, André Masson, Parijs 1994
Ades 1995
D. Ades, Dalí, Londen 1995
Ades 2000
D. Ades (red.), Dalí's Optical Illusions, New Haven 2000
Ades 2006
D. Ades, The Dada Reader, A Critical Anthology, Londen 2006
Ades / Bradley 1998
D. Ades, F. Bradley, Salvador Dalí: a Mythology, Liverpool (Tate Gallery), 1998
Van Adrichem 1994
J. van Adrichem, ‘De hand van de arbeider. Over de fotografie van Wally Elenbaas’, Metropolis M, 15 (april 1994) 2, pp. 22-27
Alechinsky/Jacqmain/Roberts-Jones 2013
P. Alechinsky, A. Jacqmain, P. Roberts-Jones et al., Urvater. Het verhaal van een kunstverzameling, Oostkamp 2013
Algemeen Dagblad 2006
‘Expositie Erwin Blumenfeld’, Algemeen Dagblad (7 september 2006), p. 26
Allmer 2009
P. Allmer, René Magritte. Beyond painting, Manchester 2009
Van Alphen 1998
Ernst van Alphen, ‘Duchamp in travestie’, De Witte Raaf, 76 (november-december 1998), pp. 14-15
Amstelveen 2009
V. Baar, K. Wetering, B. Jansen, Piet Ouborg. Solist. Zicht op een eigenzinnig oeuvre, tent.cat. Amstelveen (Cobra Museum voor Moderne Kunst), Zwolle 2009
Amsterdam 1938
Exposition internationale du surréalisme, printemps 1938, tent.cat. Amsterdam (Galerie Robert), 1938
Amsterdam 1964
Matta, tent.cat. Amsterdam (Stedelijk Museum), 1964
Amsterdam 1970
Hans Bellmer: tekeningen, Amsterdam (Stedelijk Museum Amsterdam), 1970
Amsterdam 1971
Ouborg: Schilderijen, gouaches en tekeningen, tent.cat. Amsterdam (Kunsthistorisch Instituut Amsterdam), 1971
Amsterdam 1975
Willem van Leusden, tent.cat. Amsterdam (Collection d’Art), jrg. 7, nr. 3, 1975
Amsterdam 1990
Modern and Contemporary Art. Including the Property of The Corporate Collection of USX, Pittsburgh, veilingcatalogus Christie’s, Amsterdam 1990
Ander/Cottingham/Snauwaert 1997
H. Ander, L. Cottingham, D. Snauwaert, Claude Cahun: Bilder, München 1997
Andringa/Walgenbach/Van de Vrie 2013
H. Andringa, H. Walgenbach, D. van de Vrie (red.), Wally Elenbaas 1912-2008: Grafiek, Rotterdam 2013
Antwerpen 1994
R. van de Velde, Man Ray 1890-1976, tent.cat. Antwerpen (Galerie Ronny van de Velde), 1994
Arnauld 2002
P. Arnauld, Francis Picabia: la peinture sans aura, Parijs 2002
Arnhem/Uppsala/Helsinki 1997
E. Ebersberger, Meret Oppenheim: eine andere Retrospektive – Meret Oppenheim: a different retrospective, tent.cat. Arnhem (Museum voor Moderne Kunst Arnhem), Uppsala (Upplands Konstmuseum), Helsinki (Helsinki Kaupungin Taidemuseo), 1997
Atlanta 2010
E.H. King (red), Salvador Dalí. The Late Work, tent.cat. Atlanta (High Museum of Art), New Haven 2010
Baker 2007
G. Baker, The Artwork Caught by the Tail. Francis Picabia and Dada in Paris, Cambridge (MA) 2007
Ballo 1971
G. Ballo, ‘La mostra antologica di Baj al Palazzo Grassi’, Ottagono, nr. 23 (december 1971)
Baldwin 1988
N. Baldwin, Man Ray. American Artist, New York 1988
Barcelona 1988
Obra de Joan Miró: dibuixos, pintura, escultura, ceràmica, tèxtils, cat. rais. Barcelona (Fundació Joan Miró), 1988
Barcelona/Madrid/St. Petersburg 2004-2005
Salvador Dalí & Mass Culture, tent.cat. Barcelona (Fundacío La Caixa), Madrid (Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofia), St. Petersburg (Salvador Dalí Museum), 2004-2005
Barr 1937
A.H. Barr Jr., ‘Surrealism: What it is in Literature and in the Arts, its Origin and Future’, The World Today, 4 (1937), nr. 4, p. 4
Bazel 1982
J. Zutter, M. Stucky (red.), Hans Arp. Nach dem Gesetz des Zufalls geordnet. Bestände und Deposita im Kunstmuseum Basel, tent.cat. Bazel (Kunstmuseum Basel), 1982
Belém 1997
C. Boulbès, P. Lapa, A. Pierre, Francis Picabia: antologia – anthology, tent.cat. Belém (Centro Cultural de Belém), 1997
Beeren 1978
W. Beeren, ‘Gesprek met mevrouw dr. R. Hammacher-Van den Brande’ in: Berlage 1978, pp. 19-22
Bellmer 1949
H. Bellmer, Les jeux de la poupée, Parijs 1949
Bellmer 1962
H. Bellmer, Die Puppe, Berlijn 1962
Bellmer 1977
H. Bellmer, Petite anatomie de l’inconscient physique ou l’anatomie de l’image (1957), Parijs 1977
Berger 1979
P. Berger, Pieter Ouborg: van hobbyist tot gewijde, Den Haag 1979
Berlage 1978
T. Berlage (red.), m.m.v. J. van der Wolk en P. Hoogstrate, De collectie moderne kunst van Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam 1946-1978, Rotterdam 1978
Von Berswordt-Wallrabe 2003
K. von Berswordt-Wallrabe, Marcel Duchamp: Die Schweriner Sammlung, Schwerin 2003
Blavier 1985
B. Blavier, Max Ernst, Murals for the Home of Paul and Gala Eluard, Eaubonne, 1923, MA Thesis, Houston (Rice University), 1985
Blotkamp/Visser 1987
C. Blotkamp, M. Visser, ‘Een gesprek met J.C. Ebbinge Wubben’, Jong Holland, 3 (mei 1987), nr. 2, pp. 20-29
Bonk 1989
E. Bonk, Marcel Duchamp. The Box in a Valise de ou par Marcel Duchamp ou Rrose Sélavy. Inventory of an edition, New York 1989
Bool/Van Sinderen 2015
F. Bool, W. van Sinderen, Wally Elenbaas en Esther Hartog Foto’s/Photos, Rotterdam 2015
Borràs 1985
M.L. Borràs, Picabia, Londen 1985
Borràs 1996
M.L. Borràs, Cravan, Une stratégie du scandale, Parijs 1996
Boulbès 1998
C. Boulbès, Picabia, le saint masqué, Parijs 1998
Bounoure 1976
V. Bounoure (red.), La civilisation surréaliste, Parijs 1976
Bourgeade 1972
P. Bourgeade, Bonsoir, Man Ray, Parijs 1972
Breton 1938
A. Breton, Dictionnaire abrégé du surréalisme, Parijs 1938
Breton 1955
A. Breton, Les Manifestes du surréalisme suivis de prolégomènes a un troisième manifeste du surréalisme ou non du surréalisme en ses oeuvres vives et d’éphémérides surréalistes (1946), Parijs 1955
Breton 1963
A. Breton, ‘Manifeste du Surréalisme’, in: Enschede 1990, p. 36
Breton 1965
A. Breton, Le surréalisme et la peinture (1928), Parijs 1965
Breton 1988
A. Breton, Oeuvres complètes, dl. 1, Parijs 1988
Breton 1989
A. Breton, What is Surrealism? Selected Writings (1978), red. F. Rosemont, Londen 1989
Brighton 1998
N. Coleby, A Surreal Life: Edward James 1907-1984, tent.cat. Brighton (Brighton Museum & Art Gallery), 1998
Brinkmann/Helmes/Knapp 1998
E. Brinkmann, R. Helmes, W. Knapp, Unica Zürn: Bilder 1953-1970, Berlijn 1998
Brussel 1974
J. Matheson, Enrico Baj, tent.cat. Brussel (Palais de Beaux-Arts), 1974
Brussel 1978
J. Clair, L. Scutenaire, D. Sylvester, Rétrospective Magritte, tent.cat. Brussel (Paleis voor Schone Kunsten), 1978
Brussel 1997
G. Ollinger-Zinque (red.), Paul Delvaux 1897-1994, tent.cat. Brussel (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten), 1997
Brussel 1998
G. Ollinger-Zinque, F. Leen, (red.), René Magritte 1898-1967, tent.cat. Brussel (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België), 1998
Brussel 2004
B. Costermans, P. Gunst (red.), Hans Arp. De uitvinding van de vorm, tent.cat. Brussel (Paleis voor Schone Kunsten), Antwerpen/Brussel 2004
Butor/Clair/Hubart-Wilkin 1975
M. Butor, J. Clair, S. Hubart-Wilkin, Paul Delvaux. Catalogue de l’oeuvre peint, Brussel 1975
Cabanne 1991
P. Cabanne, Gesprekken met Marcel Duchamp (1967), vert. C. van de Poel, Leuven 1991
Camfield 1979
W.A. Camfield, Francis Picabia, His Art, Life and Times, Princeton (NJ) 1979
Camfield/Calté/Clements 2016
W.A. Camfield, B. Calté, C. Clements et al., Francis Picabia. Catalogue raisonné, volume II 1915-1927, Brussel 2016
Cassou 1979
J. Cassou, Labisse: catalogue de l’oeuvre peint, 1927-1979, Brussel 1979
Castleman 1994
R. Castleman, A Century of Artist Books, New York 1994
Caws 2004
M.A. Caws, Surrealism, New York 2004
Ceuleers 1999
Jan Ceuleers, René Magritte, 135 rue Esseghem, Jette-Brussels, Londen 1999
Chadwick 1985
W. Chadwick, Women artists and the Surrealist movement, Londen 1985
Chadwick 1994
W. Chadwick, Myth in Surrealist Painting 1929-1939: Dalí, Ernst, Masson, Michigan 1994
Charleroi 1969
Rétrospective Félix Labisse, tent.cat. Charleroi (Palais des Beaux-Arts), 1969
Chicago 1985
D. Ades, T.A.R. Neff (red.), In the Mind’s Eye. Dada and Surrealism, tent.cat. Chicago (Museum of Contemporary Art), New York 1985
Cirici/Marrast 1977
A. Cirici, R. Marrast, Miró et son temps, Parijs 1977
Clearwater 1991
B. Clearwater (red.), West Coast Duchamp, Miami-Beach 1991
Colville 1999
G. Colville, Scandaleusement d’elles. Trente-quatre femmes surrealists, Parijs 1999
Conley 1996
K. Conley, Automatic Woman, The Representation of Woman in Surrealism, Lincoln/Londen 1996
Crispolti 1973
E. Crispolti, Catalogo generale Bolaffi dell’opera di Enrico Baj, Turijn 1973
Curiger 1989
B. Curiger, Meret Oppenheim: Defiance in the Face of Freedom, Zürich 1989
Dalí 1931
S. Dalí, ‘Objets surréalistes’, Le Surréalisme au service de la révolution, 1 (december 1931), p. 16
Dalí 1934
S. Dalí, ‘Les Nouvelles Couleurs du Sex-Appeal Spectral’, Minotaure. Revue artistique et littéraire, nr. 5 (1934), pp. 20-22
Dalí 1942
S. Dalí, The Secret Life of Salvador Dalí, New York 1942
Dalí 1952
S. Dalí, La vie secrète de Salvador Dalí, Parijs 1952
Dalí/Pauvert 1978
S. Dalí, J. Pauvert, Le mythe tragique de l’Angélus de Millet. Interpretation paranoïaque-critique, Parijs 1978
Dalrymple Henderson 1998
L. Dalrymple Henderson, Duchamp in context. Science and Technology in the Large Glass and Related Works, New Jersey 1998
Daniels 1992
D. Daniels, Duchamp und die Anderen, Keulen 1992
Den Haag 1970
Wouter van Heusden, tent.cat. Den Haag (Gemeentemuseum Den Haag), 1970
Descharnes 1962
R. Descharnes, Dalí de Gala, Lausanne 1962
Descharnes 1984
R. Descharnes, Salvador Dalí: The Work, the Man, vert. E.R. Morse, New York 1984
Descharnes 1997
R. Descharnes, Dalí: Die Eroberung des Irrationalen; Sein Werk – Sein Leben, Keulen 1997
Descharnes/Descharnes 2003
R. Descharnes, N. Descharnes, Dalí, le dur et le mou: sortilege et magie des formes: sculptures & objets, Azay-le-Rideau 2003
Descharnes/Néret 1994
R. Descharnes, G. Néret, Salvador Dalí, 1904-1989, het geschilderde werk, Keulen 1994
Descharnes/Néret 2005
R. Descharnes, G. Néret, Salvador Dalí, L’œuvre peint, dl. 1, Keulen 2005
Deurne/Leiden/Leeuwarden 1989
A. Grondman, J. Steen, L. Vancrevel (red.), De automatische verbeelding. Nederlandse surrealisten, tent.cat. Deurne (Gemeentemuseum De Wieger), Leiden (Stedelijk Museum De Lakenhal), Leeuwarden (Fries Museum), Amsterdam 1989
Donker/Reijden/Soons 2016
B. Donker, M. van der Reijden, C. Soons (red.), Mondriaan Fonds. Aanwinsten, Amsterdam 2016
Dourthe 1999
P. Dourthe, Bellmer, le principe de perversion, Parijs 1999
Downie 2006
L. Downie, Don’t Kiss Me: the Art of Claude Cahun and Marcel Moore, Londen 2006
Drachten 1998
J. Bruintjes, Man Ray, Dada is mijn natuur, tent.cat. Drachten (Museum Smallingerland), 1998
Drijkoningen/Fontijn 1982
F. Drijkoningen, J. Fontijn et al., Historische Avantgarde. Programmatische teksten van het Italiaans Futurisme, het Russisch Futurisme, Dada, het Constructivisme, het Surrealisme, het Tsjechisch Poëtisme, Amsterdam 1982
Duchamp/Buwalda 1998
M. Duchamp, De bruid gestript door haar vrijgezellen, zelfs (De groene doos) & In de onbepaalde wijs (De witte doos), vert. M. Buwalda, Amsterdam/Gent 1998
Dunlop 1972
J. Dunlop, ‘De Internationale Surrealisten Tentoonstelling’, in: J. Dunlop, Kunst die de wereld schokte. Zeven opzienbarende kunsttentoonstellingen 1868-1937, Bussum 1972
Dupuis 2003
J. Dupuis, ‘Histoire secrète d’une vente surrealiste’, L’Express, 20 februari 2003
Durozoi 2002
G. Durozoi, History of the Surrealist Movement (1997), vert. Alison Anderson, Chicago/Londen 2002
Düsseldorf/Hamburg 1988
P. Gaudibert (red.), Wifredo Lam, tent.cat. Düsseldorf (Kunstsammlung Nordrhein-Westfalen), Hamburg (Kunstverein), 1988
Ebbinge Wubben 1964/1978
J.C. Ebbinge Wubben, ‘Nota over de mogelijkheden te komen tot een museum voor moderne kunst te Rotterdam in samenwerking met, en met steun van het Rijk’ (14 februari 1964), in: Berlage 1978, pp. 27-28
Ebbinge Wubben 1968/1978
J.C. Ebbinge Wubben, ‘De opbouw van een verzameling moderne kunst in het museum Boymans-Van Beuningen’ (beleidsnota september 1968), in: Berlage 1978, pp. 29-30
Eindhoven 1965
Ouborg, tent.cat. Eindhoven (Stedelijk van Abbemuseum), 1965
Éluard 1984
P. Éluard, Lettres à Gala, Parijs 1984
Emerson 1985
B. Emerson, Delvaux, Antwerpen 1985
Enschede 1990
L. ten Duis, A. Haase, Ouborg: schilder, tent.cat. Enschede (Rijksmuseum Twenthe), Den Haag 1990
Entrop 1988
M. Entrop, ‘“Je suis contre tout et tous” I.K. Bonset en Tristan Tzara's Dadaglobe’, Jong Holland, 4 (1988), 3, pp. 23-32
Ewing/Schinz 1999
W.A. Ewing, M. Schinz, Blumenfeld 1897-1969, A fetish for beauty, Londen 1999
Ex 2015
K.M.T. Ex, ‘De zoektocht naar een vroege Magritte. Na twee jaar succes voor Museum Boijmans Van Beuningen’, Bulletin Vereniging Rembrandt, 25 (najaar 2015), nr. 3, pp. 32-35
Feldhaus 2015
A. Feldhaus, Salvador Dalí & Philippe Halsman. Das Gemeinsame Werk, Berlijn 2015
Fernández-Miró/Ortega Chapel 2006
E. Fernández-Miró, P. Ortega Chapel, Joan Miró Sculptures. Catalogue raisonné 1928-1982, Parijs 2006
Figueres 2004-heden
Fundació Gala-Salvador Dalí (Figueres), ‘Salvador Dalí, Catalogue Raisonné of Paintings 1910-1964’, http://www.salvador-dali.org
Finkelstein 1996
H. Finkelstein, Salvador Dali’s Art and Writing, 1927-1942: The Metamorphoses of Narcissus, Cambridge 1996
Finkelstein 1998
H. Finkelstein, The collected writings of Salvador Dalí, Cambridge 1998
Fouchet 1976
M. Fouchet, Wifredo Lam, Parijs 1976
Fox 2001
D. Fox, ‘The lyrical heavyweight: Arthur Cravan’, Frieze: Contemporary Art and Culture, 61 (september 2001)
Frankfurt 2011
I. Pfeiffer, M. Hollein (red.), Three-Dimensional Objects from Dalí to Man Ray, tent.cat. Frankfurt (Schirn Kunsthalle), 2011
Freud 1919
S. Freud, ‘Das Unheimliche’, Imago. Zeitschrift für Anwendung der Psychoanalyse auf die Geisteswissenschaften V (1919), pp. 297-324
Gablik 1971
S. Gablik, Magritte, Londen 1971
Gaillemin 2002
J.-L. Gaillemin, Salvador Dalí. Désirs inassouvis: du purisme au surréalisme 1925-1935, Parijs/New York 2002
Gale 1997
M. Gale, Dada & Surrealism, Londen 1997
Gautier 1971
X. Gautier, Surréalisme et la sexualité, Parijs 1971
Gateau 1982
J.-C. Gateau, Paul Éluard et la peinture surréaliste, Genève 1982
Gibson 1997a
I. Gibson, Federico García Lorca: A Life (1989), New York 1997
Gibson 1997b
I. Gibson, The Shameful Life of Salvador Dalí, Londen 1997
Giroud 1999
V. Giroud, ‘Georges Hugnet at Yale’, The Yale University Library Gazette, 73 (april 1999), 3/4
Grunenberg/Pih 2011
C. Grunenberg, D. Pih (red.), Magritte A to Z, Londen 2011
Hall 1992
J. Hall, Hall’s Iconografisch handboek, onderwerpen, symbolen en motieven in de beeldende kunst, Leiden 1992
Hamburg/Rotterdam 1997-1998
S. Cochran, R. Ohrt, F. Arnault, Francis Picabia: the late works 1933-1953, tent.cat. Hamburg (Deichtorhallen), Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), Rotterdam 1998
Hammacher 1973
A.M. Hammacher, René Magritte, New York 1973
Hammacher 1995
A.M. Hammacher, Magritte, New York 1995
Hamilton/Duchamp 1960
R. Hamilton, The Bride stripped bare by her bachelors, Even; a typographic version by Richard Hamilton of Marcel Duchamp’s Green Box, translated by George Heard Hamilton, New York 1960
Harris 2004
S. Harris, Surrealist Art and Thought in the 1930’s: art, politics and the psyche, Cambridge 2004
Henry 1971
R. Henry, ‘Postface: rencontre avec Unica Zürn’, in: U. Zürn, Sombre Printemps, Parijs 1971, pp. 101-120
Hoctin/Berdoy 1962
L. Hoctin, P. Berdoy, ‘Une maison pour des tableux’, L’Oeil, 88 (april 1962)
Hopkins 2014
D. Hopkins, ‘Duchamp, Childhood, Work and Play: The Vernissage for First Papers of Surrealism, New York, 1942’, Tate Papers nr. 22 (herfst 2014), http://www.tate.org.uk/research/publications/tate-papers/22/duchamp-childhood-work-and-play-the-vernissage-for-first-papers-of-surrealism-new-york-1942 geraadpleegd op 14 mei 2016
Hopmans 2000
A. Hopmans, ‘Een “prikkel” collectie: De doorbraak van de moderne kunst onder het directoraat Ebbinge Wubben’, vouwblad nr. 061 Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2000
Huelsenbeck/Sheppard 1982
R. Huelsenbeck, R. Sheppard (red.), Zürich-Dadaco-Dadaglobe: The correspondence between Richard Huelsenbeck, Tristan Tzara en Kurt Wolff, 1916-1924, Tayport 1982
Humlebaek 2012
R. Hemus, M. Marcus, K. Degel, Women of the avant-garde, 1929-1940, tent.cat. Humlebaek (Louisiana Museum of Modern Art), 2012
Jaccard 1967
P.H. Jaccard, Jaarverslag VVV Rotterdam, Rotterdam 1967
Janis 1944
S. Janis, Abstract and Surrealist Art in America, New York 1944
Jansen/Rogier 1983
T. Jansen, J.P. Rogier, Kunstbeleid in Amsterdam 1920-1940: Dr. E. Boekman en de socialistische gemeentepolitiek, Nijmegen 1983
Jean 1959
M. Jean, Histoire de la peinture surréaliste, Parijs 1959
Jelenski 1966
C. Jelenski, Les dessins de Hans Bellmer, Parijs 1966
Jianou 1973
I. Jianou, Jean Arp, Parijs 1973
De Jong/Vancrevel 1979
F. de Jong, L. Vancrevel, Kristians Tonny, Amsterdam 1979
De Jonge 1995
P. de Jonge, ‘Duchamp in Rotterdam’, Kunst en Museumjournaal 6 (1995), 2, pp. 49-57
Jouffroy/Teixidor 1973
A. Jouffroy, J. Teixidor, Miró. Sculptures, Parijs 1973
Kamien-Kazhdan 2012
A. Kamien-Kazhdan, ‘Duchamp, Man Ray, and Replication’, in: Germano Celant (red.), The Small Utopia: Ars Multiplicata, tent.cat. Venetië (The Prada Foundation), 2012, pp. 97-113
Van Kampen-Prein 2013
S. van Kampen-Prein (red.), De stad, de kunstenaars en het museum: 25 jaar Stadscollectie Rotterdam, Rotterdam 2013
Keulen 1987
G. Moure (red.), Miró. Der Bildhauer, tent.cat. Keulen (Museum Ludwig), 1987
Klar 2007
A. Klar, Surreal People: Surrealism and Collaboration, Londen 2007
Königswinter 1982
H.G. Tuchel, H. Wünsche, Salvador Dalí: Literarische Zyklen: Graphische Werke, tent.cat. Königswinter (Schloss Drachenburg), 1982
Kuni 1995
V. Kuni, Victor Brauner: Der Künstler als Seher, Magier und Alchimist, Frankfurt am Main et al, 1995
De Lange 2006
H. de Lange, ‘In de burgerprut van Nederland legde Erwin Blumenfeld de basis van zijn carrière’, Trouw (6 oktober 2006)
Langui 1957
E. Langui, ‘Inleiding’, in: Emile Langui, Verzameling Urvater in het Museum Kröller-Müller Otterlo. De grote Belgische verzamelingen, tent.cat. Otterlo (Kröller-Müller Museum), Brussel 1957
Laren 1993
L. Brons, B. van Rossum (red.), Moesman, een compleet overzicht in beeld van alle olieverfschilderijen en het klavecimbel van de surrealist J.H. Moesman, tent.cat. Laren (Singer Museum), Amsterdam 1993
Lautréamont/Mano 1938
Comte de Lautréamont, G.L. Mano (red.), Oeuvres complètes, Parijs 1938
Leperlier 1992
François Leperlier, Claude Cahun: L’écart et la métamorphose, Parijs 1992
Levy 2003
S. Levy, The Scandalous Eye, the Surrealism of Conroy Maddox, Liverpool 2003
Lewis 1990
H. Lewis, Dada Turns Red. The Politics of Surrealism (1988), Edinburgh 1990
Limburg 2013
D. Limburg, ‘Dalí was een showman’, NRC Handelsblad, 2 mei 2013
Liverpool 1988
Surrealism in the Tate Gallery Collection, tent.cat. Liverpool (Tate Gallery), 1988
Londen 1973
L. Scutenaire, E. Langui, Magritte. Retrospective Loan Exhibition, tent.cat. Londen (Marlborough Fine Art), 1973
Londen 1978
D. Ades, D. Sylvester, E. Cowling, Dada and Surrealism Reviewed, tent.cat. Londen (Hayward Gallery), 1978
Londen 1990
E. Cowling, J. Mundy, On Classic Ground. Picasso, Léger, de Chirico, and the New Classicism, 1910-1930, tent.cat. Londen (Tate Gallery), 1990
Londen 2008
J. Mundy (red.), Duchamp, Man Ray, Picabia, tent.cat. Londen (Tate Modern), 2008
Londen/Leiden 2009
G. Fabre, D. Wintgens Hötte (red.), Van Doesburg & the International Avant-Garde: Constructing a New World, tent.cat. Londen (Tate Modern), Leiden (Stedelijk Museum de Lakenhal), Londen 2009
Londen/Los Angeles/St. Petersburg/New York 2007-2008
M. Gale (red.), Dalí & Film, tent.cat. Londen (Tate Modern), Los Angeles (Los Angeles County Museum of Art), St. Petersburg (Salvador Dalí Museum), New York (The Museum of Modern Art), Londen 2007
Londen/New York 2001-2002
J. Mundy (red.), Surrealism. Desire unbound, tent.cat. Londen (Tate Modern), New York (The Metropolitan Museum of Art), Londen 2001
Londen/Rotterdam/Bilbao 2007-2008
G. Wood (red.), Surreal Things; Surrealism and Design, tent.cat. Londen (Victoria and Albert Museum), Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), Bilbao (Guggenheim Museum), Londen 2007
Londen/Wenen 2015-2016
Joseph Cornell: Wanderlust / Fernweh, tent.cat. Londen (Royal Academy of Arts), Wenen (Kunsthistorisches Museum), 2015
Löpsinger/Michler 1994
L.W. Löpsinger, R. Michler, Dalí. Catalogue raisonné of Etchings and Mixed-Media Prints, 1924-1980, dl. 1, München 1994
Los Angeles 2011
Ch. Green, Modern Antiquity, Picasso, de Chirico, Léger, Picabia, tent.cat. Los Angeles (The J. Paul Getty Museum), 2011
Lusty 2007
N. Lusty, Surrealism, Feminism, Phsychoanalysis, Oxford 2007
Magi 2011
P. Magi, Treasure Hunt with Marcel Duchamp, Milaan 2011
Magritte 1929
R. Magritte, ‘Les mots et les images’, La Révolution surréaliste, nr. 12 (december 1929), pp. 32-33
Magritte 1938
R. Magritte, ‘La Ligne de vie’, in: G. Ollinger-Zinque, Magritte 1898-1967, Gent 1998, p. 112
Magritte 1979
R. Magritte, ‘L’Empire de Lumières’, in: Magritte/Blavier 1979, pp. 422-423
Magritte/Blavier 1979
R. Magritte, A. Blavier (red.), Écrits complets, Parijs 1979
De Man 1996
H. de Man, ‘De collectie surrealisme in Museum Boijmans Van Beuningen’ in: T. Schoon, Surrealisme uit de Collectie Nederland, tent.cat. Rotterdam (Kunsthal Rotterdam i.s.m. Museum Boijmans Van Beuningen), 1996, pp. 4-17
Man Ray 1963
Man Ray, Self Portrait, Londen 1963
Man Ray 1980
J. Man Ray (red.), Man Ray. The Photographic Image, Londen 1980
Man Ray/J. Man Ray/Foresta 1988
Man Ray, J. Man Ray, M.A. Foresta, Self Portrait, Londen 1988
Man Ray/Martin 1983
Man Ray, J.H. Martin, Man Ray: Objets de mon affection, Parijs 1983
Man Ray/Stigter 1996
Man Ray, Belicht geheugen, vert. E. Stigter, Amsterdam 1996
Marcadé 2007
B. Marcadé, Marcel Duchamp. La vie à crédit, Parijs 2007
Martin-Vivier 2006
P.E. Martin-Vivier, Jean-Michel Frank, l’étrange luxe du rien, Parijs 2006
Masson 1941
A. Masson, ‘Peindre est une gageure’, Les cahiers du Sud, nr. 233 (maart 1941), pp. 134-140
Masson 1956
A. Masson, Métamorphose de l’artiste, dl. 1, Genève 1956
Von Maur 2001
K. von Maur, Yves Tanguy and Surrealism, Ostfildern-Ruit 2001
Miami 1985
J. van der Marck, Enrico Baj, General Crisis, tent.cat. Miami (Center for the Fine Arts), 1985
Milaan 2010-2011
V. Trione, Salvador Dalí. Il sogno si avvicina, tent.cat. Milaan (Palazzo Reale), 2010-2011
Mink 1995
J. Mink, Marcel Duchamp 1998-1968, kunst als anti-kunst, Keulen 1995
Minneapolis/Cleveland/Chicago 1971-1972
Miró Sculptures, tent.cat. Minneapolis (Walker Art Center), Cleveland (The Cleveland Museum of Art), Chicago (The Art Institute of Chicago), Minneapolis 1971
Ter Molen 1993
J. ter Molen, Arti & urbi. De Stichting Museum Boymans-van Beuningen als steunpilaar onder een Rotterdams museum, Rotterdam 1993
Van Moorsel 2000
W. van Moorsel, Nelly van Doesburg 1899-1975. De doorsnee is mij niet goed genoeg, Nijmegen 2000
Mühleis 2005
V. Mühleis, Kunst im Sehverlust, München 2005
München 1973-1974
New York Dada: Duchamp, Man Ray, Picabia, tent.cat. München (Städtische Galerie), 1973-1974
München 1989
R. Hammacher-Van den Brande, Paul Delvaux, tent.cat. München (Hypo Kulturstiftung), 1989
Nantes 2010
B. Chavanne, C. David, A. Tronche, Wifredo Lam: voyages entre Caraïbes et avant-garde, tent.cat. Nantes (Musée des Beaux-Arts de Nantes), 2010
Naumann 1999
F.M. Naumann, Marcel Duchamp of de kunst om [niet] in herhalingen te vervallen, vert. J. Groot, Antwerpen 1999
Naville 1925
P. Naville, ‘Beaux-Arts’, La Révolution surréaliste, nr. 3 (1925), p. 27
Nesselroth 1969
P.W. Nesselroth, Lautréamont’s Imagery. A Stylistic Approach, Parijs 1969
New York 1936
A.H. Barr Jr., G. Hugnet, Fantastic Art. Dada, Surrealism, tent.cat. New York (The Museum of Modern Art), 1936
New York 1942
First Papers of Surrealism, tent.cat. New York (Whitelaw Reid Mansion), 1942
New York 1945
Man Ray: Objects of My Affection, tent.cat. New York (Julien Levy Gallery), 1945
New York 1975
D. Waldman, Max Ernst. A Retrospective, tent.cat. New York (Solomon R. Guggenheim Museum), 1975
New York 1992
G.V. Blanc, Wifredo Lam and his Contemporaries 1938-1952, tent.cat. New York (Studio Museum), 1992
New York 1999
F.M. Naumann, Marcel Duchamp: the Art of Making Art in the Age of Mechanical Reproduction: an Exhibition Catalogue, tent.cat. New York (Achim Moeller Fine Art), 1999
New York 2001
T. Lichtenstein, Behind closed doors. The Art of Hans Bellmer, tent.cat. New York (International Center of Photography), Berkeley/Los Angeles 2001
New York 2009a
M. Klein, Alias Man Ray, the Art of Reinvention, tent.cat. New York (The Jewish Museum), New York/New Haven 2009
New York 2009b
J. Ribas, M.A. Caws, Unica Zürn: Dark Spring, tent.cat. New York (The Drawing Center), 2009
New York/Chicago/Miami Beach/Omaha 1996-1997
J. Burckhardt, Meret Oppenheim, Beyond the Teacup, tent.cat. New York (Solomon Guggenheim Museum), Chicago ((The Museum of Contemporary Art), Miami Beach (Bass Museum of Art), Omaha (Joslyn Art Museum), New York 1996
New York/Houston/Chicago 1993
W.A. Camfield, Max Ernst: Dada and the Dawn of Surrealism, tent.cat. New York (The Museum of Modern Art), Houston (The Menil collection), Chicago (The Art Institute of Chicago), München 1993
New York/Houston/Chicago 2013-2014
A. Umland (red.), Magritte. The Mystery of the Ordinary 1926-1938, tent.cat. New York (The Museum of Modern Art), Houston (The Menil Collection), Chicago (The Art Institute of Chicago), New York 2013
New York/Los Angeles/Chicago 1968
W.S. Rubin, Dada, Surrealism and Their Heritage, tent.cat. New York (The Museum of Modern Art), Los Angeles (The Los Angeles County Museum of Art), Chicago (The Art Institute of Chicago), 1968
New York/Miami 1999-2000
S. Rice (red.), Inverted Odysseys, Claude Cahun, Maya Deren, Cindy Sherman, tent.cat. New York (New York University Grey Art Gallery), Miami (The Museum of Contemporary Art), New York/Miami 1999
New York/Philadelphia 1973
A. D’Harnoncourt, K. McShine, Marcel Duchamp, tent.cat. New York (The Museum of Modern Art), Philadelphia (Philadelphia Museum of Art), 1973
Parijs 1933
Exposition surréaliste, tent.cat. Parijs (Galerie Pierre Colle), 1933
Parijs 1938
Exposition Internationale du Surréalisme, tent.cat. Parijs (Galerie Beaux-Arts), 1938
Parijs 1976
André Masson, tent.cat. Parijs (Musée d’Art moderne de la Ville de Paris), 1976
Parijs 1979
D. Abadie, J. Green, P. Hultén, Salvador Dalí: rétrospective 1920-1980, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), 1979
Parijs 1980
D. Abadie, J. Green, P. Hultén, La vie publique de Salvador Dalí, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), 1980
Parijs 1981-1982
J.H. Martin, Ph. Sers, J. Man Ray et al., Man Ray, Photographe, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), 1981-1982
Parijs 1983-1984
Hans Bellmer, photographe, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), 1983-1984
Parijs 1985
D. Bozo, Matta, tent.cat. Parijs 1985 (Centre Georges Pompidou), 1985
Parijs 1992
R.L. Conover, M.L. Borràs, J.P. Begot et al., Arthur Cravan: poète et boxeur, tent.cat. Parijs (Galerie 1900-2000), 1992
Parijs 1995
Claude Cahun, photographe, tent.cat. Parijs (Musée d’art Moderne de la ville de Paris), 1995
Parijs 1998
E. de L’Ecotais (red.), Man Ray, Photography and its Double, tent.cat. Parijs (Galeries Nationales du Grand Palais), 1998
Parijs 2002
W.A. Camfield et al., Francis Picabia, Singulier idéal, tent.cat. Parijs (Musée d’Art moderne de la Ville de Paris), 2002
Parijs 2004
D. Blum, Elsa Schiaparelli, tent.cat. Parijs (Musée de la Mode et du Textile), 2004
Parijs 2010
J. Storsve, M. Wiegel, M. van der Jagt et al., Hommage à l’art du dessin: une sélection de dessins de la Collection Frits Lugt par Paul van der Eerden, complétée d’un choix de dessins contemporains, tent.cat. Parijs (l’Institut Néerlandais), 2010
Parijs 2011
P. Le Blan, Victor Brauner, tent.cat. Parijs (Galerie Malingue), 2011
Parijs/Baden-Baden 1982-1983
A. de la Beaumelle, Yves Tanguy: Rétrospective 1925-1955, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), Baden-Baden (Staatliche Kunsthalle), Parijs 1982
Parijs/Madrid 2012-2013
J.-H. Martin et al., Dalí: ouvrage publié à l’occasion de l’exposition présentée à Paris, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), Madrid (Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía), Parijs 2012
Parijs/Madrid/Londen 2015-2016
C. David (red.), Wifredo Lam, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), Madrid (Nacional Centro de Arte Reina Sofía), Londen (Tate Modern), 2015-2016
Parijs/Moskou 2013-2014
N. Edwards, Erwin Blumenfeld: Photographs, Drawings and Photomontages, tent.cat. Parijs (Galerie Nationale du Jeu de Paume), Moskou (Multimedia Art Museum), New Haven/Londen 2013
Parijs/München/Londen 2006
M. Semff, A. Spira (red.), Hans Bellmer, tent.cat. Parijs (Centre Georges Pompidou), München (Staatliche Graphische Sammlungen), Londen (Whitechapel Art Gallery), Ostfildern-Ruit 2006
Parkinson 2015
G. Parkinson, Futures of Surrealism, Myth, Science, Fiction and Fantastic Art in France 1936-1969, New Haven/Londen 2015
Penrose 1975
R. Penrose, Man Ray, Londen 1975
Peterson 2001
E. Peterson (red.), Paris Dada: The Barbarians Storm the Gates, New York 2001
Peyser 2013
M. Peyser, Il Divino en de dame. Renilde Hammacher en het surrealisme in Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam 2013
Peyser-Verhaar 2008
M. Peyser-Verhaar, Salvador Dalí et le mécénat du Zodiaque, diss., Universiteit Utrecht, Utrecht 2008
Philadelphia 2003
D. Blum, Shocking! The Art and Fashion of Elsa Schiaparelli, tent.cat. Philadelphia (Philadelphia Museum of Art), New Haven 2003
Pierre 1980
J. Pierre (red.), Tracts surréalistes et déclarations collectives (1922/1969), dl. 1, Parijs 1980
Pieters 2009
D. Pieters, ‘Kunst van wereldniveau. Nieuwe collectiepresentatie in Museum Boijmans’, Museumtijdschrift, nr. 3 (april-mei 2009), p. 15
Prinz 1986
U. Prinz, Androgyn. Sehnsucht nach Vollkommenheit, Berlijn 1986
De Puydt 2010
R.M. de Puydt, Felix De Boeck en de pioniers van de abstracte kunst, 1920-1930. Alkema, Delaunay, Huszar, Kandinsky, Kupka, Malevitch, Moholy-Nagy, Mondriaan, Servranckx, Seuphor, Van Doesburg, Gent 2010
Radford 1997
R. Radford, Dalí, Londen 1997
Rheims 1966
M. Rheims, Catalogue Bolaffi d’art moderne le marché de Paris, Parijs/Turijn 1966
Roegiers 2003
P. Roegiers, ‘René Magritte à l’épreuve de lui-même’, in: D. Abadie, P. Roegiers, R. Hammacher et al., Magritte, tent.cat. Parijs (Galerie Nationale du Jeu de Paume), 2003
Rome 2009-2010
A. Schwarz, Dada e Surrealismo riscoperti, tent.cat. Rome (Complesso Monumentale del Vittoriano), Milaan 2009
Roodenburg-Schadd 2004
C. Roodenburg-Schadd, Expressie En Ordening. Het verzamelbeleid van Willem Sandberg voor het Stedelijk Museum, 1945-1962, Amsterdam/Rotterdam 2004
Rotterdam 1962
C. Doelman, Wout van Heusden, tent.cat. Rotterdam (Museum Boymans-van Beuningen), 1962
Rotterdam 1967
René Magritte. Het mysterie van de werkelijkheid, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1967
Rotterdam 1970
J. Conrad, J.C. Ebbinge Wubben, R. Hammacher-Van den Brande, Dalí, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1970
Rotterdam 1972
Salvador Dalí. Bruikleen uit de collectie Edward F.W. James, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1972
Rotterdam 1973a
E. Langui, L. Brandt Corstius, R. Hammacher-Van den Brande, Paul Delvaux, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1973
Rotterdam 1973b
E. Langui, J. Cassou, Félix Labisse, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1973
Rotterdam 1973c
Enrico Baj. De begrafenis van de anarchist Pinelli, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1973
Rotterdam 1989
J. van Adrichem, E. Brinkman (red.), Verzameld werk 1: stadscollectie 1988, cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1989
Rotterdam 1995
P. de Jonge, G. Forde, Album: de fotoverzameling van Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 1995
Rotterdam 2006
M. Draguet, Voici Magritte: gouaches, collages, tekeningen, studies, schilderijen, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2006
Rotterdam 2007
G. Wood, T. te Duits (red.), Vreemde dingen: Surrealisme en design, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2007
Rotterdam 2009
J. Teunissen (red.), The Art of Fashion: Installing Allusions, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2009
Rotterdam 2012
J. van Es (red.), Collectieboek Museum Boijmans Van Beuningen, cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2012
Rotterdam 2014
P. van der Coelen, F. Stocchi (red.), Brancusi, Rosso, Man Ray: Framing Sculpture, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2014
Rotterdam 2015
La La La Human Steps, tent.brochure Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2015
Rotterdam 2017
S. van Kampen-Prein (red.), Gek van surrealisme. Dalí, Ernst, Magritte, Miró… uit de collecties van Roland Penrose, Edward James, Gabrielle Keiller en Ulla en Heiner Pietzsch, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), 2017
Rotterdam/Barcelona/Madrid 2005
J. Guldemond (red.), Alles Dalí, film, mode, fotografie, design, reclame, schilderkunst, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), Barcelona (Caixa Forum), Madrid (Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofia), Rotterdam 2005
Rotterdam/Parijs/Humlebaek 1971-1972
R. Hammacher-Van den Brande, A. Jouffroy, A. Schwarz, Man Ray, tent.cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), Parijs (Centre Georges Pompidou), Humlebaek (Louisiana Museum of Modern Art), Rotterdam 1971
Roudaut 2003
J. Roudaut, ‘Une Grande Illusion’, in: D. Abadie, P. Roegiers, R. Hammacher et al., Magritte, tent.cat. Parijs (Galerie Nationale du Jeu de Paume), 2003
Rouve 1968
P. Rouve, ‘Space conquered’, Art and Artists (augustus 1968), pp. 24-27
Sanouillet 1966
M. Sanouillet, Francis Picabia et 391, dl. 3, Parijs 1966
São Paulo 1985
W. Beeren, P. de Jonge, G. Kalksma, G. van Tuyl, Dutch contribution to the 1985 São Paulo Biennale – A participaçao neerlandesa na Bienal de São Paulo 1985: Ouborg, Ansuya Blom, Marlene Dumas, Gea Kalksma, Rob Scholte, Emo Verkerk, tent.cat. São Paulo (Biennale), 1985
Schmied/Schilling 1990
W. Schmied, J. Schilling, Gegenwart Ewigkeit: Spuren des Transzendenten in der Kunst unserer Zeit, Berlijn/Stuttgart 1990
Scholten 2005
J. Scholten, ‘Kleur bekennen. Favoriete kunstwerken: Francis Picabia: le boxeur-poète’, Tableau Fine Arts Magazine: tijdschrift voor beeldende kunst en antiek, 27 (2005), pp. 64-65
Schwarz 1977
A. Schwarz, Man Ray: The Rigour of Imagination, New York 1977
Schwarz 1980
A. Schwarz, Man Ray, Milaan 1980
Schwarz 2000
A. Schwarz, The Complete Works of Marcel Duchamp, New York 2000
Scott 1992
D. Scott, Paul Delvaux: Surrealizing the Nude, Londen 1992
Seattle/Dallas/Denver 2014-2015
C.A. Aparico, Miró, The Experience of Seeing, Late Works, 1963-1981, tent.cat. Seattle (The Seattle Art Museum), Durham (The Nasher Museum of Art), Denver (The Denver Art Museum), 2014-2015
Secrest 1986
M. Secrest, Salvador Dalí, Surrealist Jester, Londen 1986
Shaw 2003
J. Shaw, ‘Singular Plural. Collaborative Self-Images in Claude Cahun’s Aveux non avenus’, in: W. Chadwick, T. True Latimer (red.) The Modern Woman Revisited. Paris Between the Wars, New Brunswick/New Jersey/Londen 2003, pp. 155-168
Siepmann 1977
E. Siepmann, Montage: John Heartfield, vom Club Dada zur Arbeiter-illustrierten Zeitung: Dokumente, Analysen, Berichte, Berlijn 1977
Sims 2002
L.S. Sims, Wifredo Lam and the international avant-garde, 1923-1982, Austin 2002
Soby 1941
J.T. Soby, Salvador Dalí: Paintings, Drawings, Prints, New York 1941
Soby 1946
J.T. Soby, Salvador Dalí, New York 1946
Soby 1969
J.T. Soby, The Early Chirico, New York 1969
Sojcher 1991
J. Sojcher, Paul Delvaux, Parijs 1991
Spies 1991
W. Spies, Max Ernst Collages: The Invention of the Surrealist Universe, vert. J.W. Gabriel, New York 1991
Spies/Metken 1976
W. Spies, G. Metken, Max Ernst: Oeuvre-Katalog: Dl.2. Werke 1906-1925, Keulen 1976
Stauffer 1991
S. Stauffer, Marcel Duchamp. Interviews und Statements, Stuttgart 1991
Steen 1998
J. Steen, Moesman, monografie. Catalogus van schilderijen en objecten, Zwolle 1998
Stiemer 1992
F. Stiemer, Wout van Heusden: graficus en schilder in Rotterdam, Rotterdam 1992
Strinati/Picozza 2014
C. Strinati, P. Picozza, Giorgio de Chirico: catalogo generale – opere dal 1912 al 1976, dl. 1, Dogana 2014
Stuttgart/Zürich 1989
K. von Maur, Salvador Dalí, 1904-1989, tent.cat. Stuttgart (Staatsgalerie Stuttgart), Zürich (Kunsthaus), Stuttgart 1989
Sweeney 1946
J.J. Sweeney, ‘Eleven Europeans in America’, Museum of Modern Art Bulletin 13 (1946), nr. 4-5, p. 20 e.v.
Sylvester 1992a
D. Sylvester, Magritte, Londen 1992
Sylvester 1992b
D. Sylvester, S. Whitfield, René Magritte, catalogue raisonné vol. I, Oil Paintings 1916-1930, Antwerpen 1992
Sylvester 1993a
D. Sylvester, S. Whitfield, René Magritte, catalogue raisonné, vol. II, Oil Paintings and Objects 1931-1948, Antwerpen 1993
Sylvester 1993b
D. Sylvester, S. Whitfield, M. Raeburn, René Magritte, catalogue raisonné, vol. III, Oil Paintings, Objects and Bronzes 1949-1967, Antwerpen 1993
Sylvester 1994
D. Sylvester, S. Whitfield, M Raeburn, René Magritte, catalogue raisonné, vol. IV, Gouaches, Temperas, Watercolours and Papiers Collés 1918-1967, Antwerpen 1994
Tanguy/Sage/Breton 1963
Y. Tanguy, K. Sage, A. Breton et al., Yves Tanguy: un recueil de ses œuvres. A Summary of his Works, New York 1963
Taylor 2000
S. Taylor, The Anatomy of Anxiety, Massachusetts 2000
Tomkins 1997
C. Tomkins, Duchamp. A Biography, Londen 1997
Trier 1968
E. Trier, Jean Arp. Sculpture 1957-1966, Teufen 1968
Tubbs 2014
R. Tubbs, Mathematics in Twentieth-Century Literature and Art: Content, Form, Meaning, Baltimore 2014
Tuijn 2003
M. Tuijn, Mon cher ami, Lieber Does… Theo van Doesburg en de praktijk van de internationale avant-garde, diss. Universiteit van Amsterdam 2003
Urbana-Champaign 1991
Hans Bellmer. Photographs, tent.cat. Urbana-Champaign (Kranner Art Museum), 1991
Vancouver 2011
The Colour of My Dreams: The Surrealist Revolution in Art, tent.cat. Vancouver (Vancouver Art Gallery), 2011
Venetië 1993
J. Caumont, J. Gough-Cooper, Marcel Duchamp: Work and Life, tent.cat. Venetië (Palazzo Grassi), 1993
Venetië/Philadelphia 2004-2005
D. Ades, M. Aguer, C. Ruiz e.a, Dalí: The Centenary Retrospective, tent.cat. Venetië (Palazzo Grassi), Philadelphia (Philadelphia Museum of Art), 2004-2005
Da Vinci/Richter 1980
L. Da Vinci, I. Richter (red.), The notebooks of Leonardo da Vinci, Oxford 1980
Voskuil 1932
J.D. Voskuil, ‘Visionaire Kunst van P. Ouborg’, Haarlemsche Courant (26 januari 1932), in: Enschede 1990, p. 30
De Vries/Van der Meulen/Vancrevel 1971
H. de Vries, J. van der Meulen, L. Vancrevel, Moesman: Peilingen naar het wezen van de Nederlandse surrealist Moesman in een poging hem voor het nageslacht te bewaren, Utrecht 1971
Waldberg 1970
P. Waldberg, Félix Labisse, Brussel 1970
Waldberg 1977
P. Waldberg, Yves Tanguy, Brussel 1977
Washington 1992
V. Fletcher (red.), Crosscurrents of Modernism, Four Latin American Pioneers, Diego Rivera, Joaquín Torres-García, Wifredo Lam, Matta, tent.cat. Washington (Hirschhorn Museum and Sculpture Garden), 1992
Wenen/Berlijn 2013
H. Eipeldauer, I. Brugger, G. Sievernich (red.), Meret Oppenheim, retrospective, tent.cat. Wenen (Bank Austria Kunstforum), Berlijn (Martin-Gropius-Bau), Ostfildern 2013
Will-Levaillant 1976
F. Will-Levaillant, André Masson. Le rebelle du surréalisme, Parijs 1976
Wood 2007
G. Wood, The Surreal Body. Fetish and Fashion, Londen 2007
Zalman 2012
S. Zalman, ‘Dalí, Magritte, Surrealism’s Legacy, New York, c. 1965’, Journal of Surrealism and the America’s, 6 (2012), nr. 1, pp. 24-38
Zalman 2015
S. Zalman, Consuming Surrealism in American Culture. Dissident Modernism, Farnham 2015
Zürich 1964
M. Clarac-Sérou, Matta. Skulpturen und Bilder, tent.cat. Zürich (Gimpel & Hanover Galerie), 1964
Zürich 1972
A. Iolas, René Magritte: die acht Skulpturen – The eight sculptures, tent.cat. Zürich (Gimpel & Hanover Galerie), 1972
Zürich/New York 2016
A. Umland, C. Hug (red.), Francis Picabia: Our Heads Are Round so Our Thoughts Can Change Direction, tent.cat. Zürich (Kunsthaus Zürich), New York (The Museum of Modern Art), 2016
Zürn 1994
U. Zürn, The Man of Jasmine, Londen 1994
Zürn/Biermans/Groot 1987
U. Zürn, De man in jasmijn. Indrukken uit een geestesziekte, vert. I. Biermans en J. Groot, Amsterdam 1987
Zutter 1982
J. Zutter, ‘Zur Entstehung der Basler Arp-Sammlung’ in: J. Zutter, M. Stucky (red.), Hans Arp: ‘Nach dem Gesetz des Zufalls geordnet’. Bestände und Deposita im Kunstmuseum Basel, tent.cat. Bazel (Kunstmuseum Basel), 1982, pp. 7-15
Archieven
Archief MBVB = Archief Museum Boijmans Van Beuningen
Archief MBVB-a
Anoniem, 'Curatorium van de Stichting Museum Boymans-van Beuningen, Verslag over het jaar 1964 en het jaar 1965 tot en met einde november', 29 november 1965, archief Museum Boijmans Van Beuningen inventaris 3.1 uit het archief van de Stichting Museum Boijmans Van Beuningen
Archief MBVB-b
Brief van Renilde Hammacher aan Edward James, 25 augustus 1976, Archief Museum Boijmans Van Beuningen inventaris 62.1.4 Ingekomen LB
Overige geraadpleegde bronnen
Dolz 2015
S.H. Dolz (regie), uitvoeren van Boijmans, documentaire, Interakt Productions - René Mendel en Mira Mendel (producent) ism RTV Rijnmond, 2015
Noten
1 D. Ades, ‘Transform the World … Change Life’, in: Liverpool 1988, pp. 6-9, p. 6.
2 D. Ades, ‘Introduction. Exhibiting Surrealism’, in: Vancouver 2011, pp. 15-45, p. 23.
3 Vancouver 2011, pp. 23-24. Breton publiceerde vanaf 1925 een aantal voorpublicaties uit zijn boek in voorbereiding op Le surréalisme et la peinture (1928) waarin hij op de weerstand reageert.
4 Naville 1925.
5 Liverpool 1988, p. 6.
6 Breton 1965, p. 147, ‘un divertissement de l’ordre des mots croisés’.
7 Zie bijvoorbeeld Le miroir vivant (1928), nr. 60.
8 ‘Inleiding’, in: Drijkoningen/Fontijn 1982, pp. 11-48.
9 Het begrip l’art pour l’art werd voor het eerst door Théophile Gautier genoemd in de roman Mademoiselle de Maupin (1834).
10 F.T. Marinetti, ‘Oprichting en Manifest van het Futurisme, 1909’ in: Drijkoningen/Fontijn 1982, pp. 65-81, p. 68.
11 Voor een overzicht van de verspreiding en periodisering van Dada naar andere landen, zie ‘dada on the move’ op www.zuerich.com, een website gelanceerd ter gelegenheid van honderd jaar Dada in Zürich (geraadpleegd op 8 juni 2016). In Nederland maakten Kurt Schwitters en I.K. Bonset (pseudoniem van Theo van Doesburg) school in Leiden.
12 D. Ades, ‘Between Dada and Surrealism: Painting in the Mouvement fou’, in: Chicago 1985, pp. 23-41, p. 24.
13 Breton 1988, p. 273.
14 Ibid.
15 Het gedachtengoed van Freud, gepubliceerd onder meer in Die Traumdeutung (1900), was in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw populair in diverse literaire en kunstenaarskringen in Europa en de Verenigde Staten. De surrealisten waren echter de eersten die de technieken van de psychoanalyse doelbewust inzetten als middel om de creatieve geest te bevrijden. Zie Freud, The Essentials of Psycho-analysis (1991) voor de later door hem uitgewerkte theorie van het Es, het Ich en het Überich, waarbij het Es voor het onderbewustzijn en de driften staat die door het Ich en het Überich beteugeld moeten worden.
16 Drijkoningen/Fontijn 1982, p. 292.
17 Naar dit manifest wordt doorgaans verwezen als het eerste surrealistische manifest.
18 André Breton, ‘Manifeste du surréalisme’ (1924), in: Breton 1955, p. 15. Nederlandse vertaling uit: Drijkoningen/Fontijn 1982, p. 295. Zie ook Breton 1988, p. 319.
19 André Breton, ‘Manifeste du surréalisme’ (1924), in: Breton 1955, p. 24. Nederlandse vertaling uit: Drijkoningen/Fontijn 1982 p. 303. Zie ook Breton 1988, p. 328.
20 Geciteerd in Durozoi 2002, p. 190.
21 Drijkoningen/Fontijn 1982, p. 331. Dit manifest is opgenomen in José Pierre (red.), Tracts surréalistes et déclarations collectives (1922-1969), dl. I, Parijs 1980, pp. 335-339.
22 Drijkoningen/Fontijn 1982, p. 367.
23 ‘André Breton’s Death and Debate over the Continuation of Group Activity’, in: Durozoi 2002, pp. 635-636, p. 635. Zie ook Pierre 1980, pp. 335-339. Op Schusters besluit volgde een storm van protest. Dit leidde tot de oprichting van een nieuw tijdschrift Bulletin de liaison surréaliste met een sterk internationale oriëntatie.
24 Zie Parkinson 2015 en Durozoi 2002.
25 Drijkoningen/Fontijn 1982, p. 276. De vraag naar de definitie van het surrealisme werd overigens ook gesteld door Breton zelf. Qu’est-ce que le Surréalisme? was de titel van een lezing die hij hield op 1 juni 1934 tijdens een openbare bijeenkomst van Belgische surrealisten, kort daarna gevolgd door een pamflet. Het werd tevens de titel van een uitgave van Bretons ‘selected writings’ in 1978. Overigens ging hij meer in op de dreiging van het fascisme dan dat hij antwoord gaf op de vraag.
26 Hier wordt door veel auteurs op ingegaan, zoals Gale 1997, en het vormt het uitgangspunt van de tentoonstelling en bijbehorende publicatie Vreemde dingen. Surrealisme en design in Museum Boijmans Van Beuningen, het Victoria & Albert Museum in Londen en het Guggenheim Museum in Bilbao (2007-2008).
27 D. Ades, ‘Exhibiting Surrealism’, in: Vancouver 2011, pp. 15-45, p. 15 en p. 40.
28 Idem, p. 17.
29 Idem, p. 36.
30 Een deel van de tentoonstelling reisde door naar London, Brussel en Amsterdam.
31 Zie Hopkins 2014. Tegenwoordig denkt men dat de draad veel minder lang was: hij is van 16 teruggebracht tot 1-3 miles, oftewel tussen de 1,6 en 4,8 kilometer.
32 Dunlop 1972, p. 205 en Durozoi 2002, pp. 339-343.
33 Zie de tentoonstellingscatalogi van de Exposition Internationale du Surréalisme, Parijs 1938, en First Papers of Surrealism, New York 1942.
34 Hopkins 2014.
35 Dunlop 1972, pp. 198-223, p. 204. Zie ook ‘List of items for sale from the exhibition’ [CE, II.1.59.1], http://www.moma.org/interactives/exhibitions/2008/dadaatmoma/ (geraadpleegd op 8 september 2016).
36 Sandra Zalman, ‘Surrealism between avant-garde and kitsch’, in: Zalman 2015, pp. 11-40, pp. 13-14. Zie ook ‘Dada at MoMA’, http://www.moma.org/interactives/exhibitions/2008/dadaatmoma/ (geraadpleegd op 19 juni 2016).
37 Zalman 2015, p. 19.
38 Londen/Rotterdam/Bilbao 2007-2008, p. 10.
39 Zalman 2015, p. 29.
40 Zie de brief van Dreier aan Barr uit 1936, geciteerd in: Zalman 2015, p. 25.
41 Voor een studie naar de politieke kant van het surrealisme, zie Lewis 1990.
42 Op 28 januari 2016 in onder meer de Volkskrant; NRC Handelsblad; Trouw; Het Parool en het Nederlands Dagblad.
43 Ebbinge Wubben was waarnemend directeur van mei 1945 tot september 1947 en van maart 1949 tot maart 1950. Op 1 maart 1950 werd hij benoemd tot museumdirecteur.
44 Zie de beleidsnota van Ebbinge Wubben d.d. 17 januari 1963 in: Berlage 1978, p. 25.
45 Ebbinge Wubben 1964/1978, p. 27.
46 Bij Schmidts aanstelling was de moderne kunst nog nauwelijks in de collectie vertegenwoordigd. Een eerste belangrijke groep werken kocht hij tijdens de omstreden veiling die op 30 juni 1939 werd gehouden bij veilinghuis Theodor Fischer in Luzern. De aangeboden kunstwerken waren door de nationaalsocialisten als ‘entartete kunst’ (ontaarde kunst) afgedaan. Zie: Zutter 1982, p. 10.
47 Ebbinge Wubben 1968/1978, pp. 29-31.
48 Geparafraseerd naar Hopmans 2000, ongepagineerd.
49 Zie hiervoor Alechinsky/Jacqmain/Roberts-Jones 2013.
50 Alechinsky/Jacqmain/Roberts-Jones 2013, p. 27.
51 Citaat en informatie ontleend aan een e-mail van promovendus en curator Tanguy Eeckhout aan de auteur, 18 mei 2016.
52 Interview met Renilde Hammacher door de auteur e.a., 2 mei 2014.
53 Geparafraseerd naar Peyser 2013, p. 9. Een uitzondering hierop vormt de Belgische kunstenaar Paul Delvaux die Hammacher naar eigen zeggen aan de keukentafel van haar ouderlijk huis had leren kennen. Haar vader was een liefhebber van Delvaux’ werk en bezat een uitgebreide bibliotheek waarin ook boeken over het surrealisme waren opgenomen. Zo kwam het dat hij op een dag besloot om de kunstenaar bij hen thuis uit te nodigen. Interview met Renilde Hammacher door de auteur e.a., 2 mei 2014.
54 Langui kende deze collectie goed, want hij was sinds 1954 met het echtpaar bevriend. Zie: Alechinsky/Jacqmain/Roberts-Jones 2013, p. 33.
55 Bram Hammacher was van 1947 tot 1963 directeur van het destijds nog Rijksmuseum Kröller-Müller. De tentoonstelling was in 1958 in Londen, en in 1959 in Belgrado en Zagreb te zien.
56 Bovendien was zij in 1958 betrokken bij de baanbrekende tentoonstelling 50 Jaar Moderne Kunst, waar ook een meerdere stukken uit de Urvater-collectie te zien waren.
57 Au seuil de la liberté werd door Mesens direct van de kunstenaar gekocht in 1930. Pas in 1955 kwam het in bezit van het echtpaar Urvater. Zie voor de volledige herkomstgeschiedenis: Sylvester 1992b, entry 326 pp. 347-348.
58 In deze catalogus staat een onjuiste datering bij het schilderij Au seuil de la liberté vermeld: het moet zijn 1930 in plaats van 1929.
59 Langui 1957, ongepagineerd.
60 De verzelfstandiging ging in op 31 december 2005. Tot 1958 werd de naam Museum Boymans gebruikt. Door een belangrijke schenking veranderde de naam dat jaar in Museum Boymans-van Beuningen. Vanaf 1996 is de naam Museum Boijmans Van Beuningen.
61 Deze villa was in opdracht van het echtpaar gebouwd door de Belgische architect André Jacqmain en hield het midden tussen een woonhuis en een museum.
62 Blotkamp/Visser 1987, p. 29. Het surrealisme was in die jaren nog niet bekend bij het Nederlandse publiek.
63 Informatie ontleend aan een e-mail van Tanguy Eeckhout aan de auteur, 18 mei 2016.
64 Zie voor meer informatie over de oprichting en het functioneren van de stichting: Ter Molen 1993.
65 Deze kamer lag direct naast de toenmalige directievleugel van het museum.
66 Archief MBVB-a.
67 Ibid.
68 Zie bijvoorbeeld Blotkamp/Visser 1987, p. 29.
69 Geparafraseerd naar Ebbinge Wubben 1968/1978, p. 29.
70 Kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken organiseerde in 1930 een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam met werk van o.a. Magritte, De Chirico, Miró, Picabia en Giacometti. Een paar jaar later haalde kunstenaar Kristians Tonny een deel van de Exposition internationale du surréalisme (1938) naar Nederland. Beide presentaties resulteerden niet in museale aankopen. De twee voorbeelden van kunstwerken zijn ontleend aan De Man 1996, p. 5.
71 Citaat ontleend aan Beeren 1978, p. 19.
72 De echte waardering en prijsstijging vond echter rond 1980 plaats toen er grote veilingen op het gebied van het surrealisme werden georganiseerd en toonaangevende tijdschriften als October artikelen over het surrealisme gingen publiceren.
73 Van Kampen-Prein in: Rotterdam 2017, p. 192.
74 Beeren 1978, p. 20.
75 Televisie-interview met Hammacher in De Wereld Draait Door, 10 mei 2013.
76 In 1967 trok het museum 120.080 bezoekers, zie: Jaccard 1967, p. 14. Hoeveel mensen hiervan de Magritte-tentoonstelling bezochten is helaas onbekend. Het grote publiek was op dat moment nog niet vertrouwd met zijn werk. Het mysterie van de werkelijkheid was de eerste overzichtstentoonstelling van Magritte’s werk in Europa buiten zijn geboorteland België. Zie ook: Peyser 2013, p. 13.
77 Limburg 2013.
78 In 1960-1961 organiseerden het Museum for Contemporary Arts in Dallas en het Museum of Fine Arts in Houston een overzichtstentoonstelling. Een paar jaar later, in 1965-1966, organiseerde het MoMA een retrospectief.
79 Voor meer informatie over de receptiegeschiedenis van Magritte’s oeuvre in de Verenigde Staten, zie: Zalman 2012.
80 Beeren, 1978, p. 21.
81 Het beheer van vrijwel al deze kunstwerken lag in handen van de Edward James Foundation.
82 James richtte van een erfenis die hij als kind had gekregen in 1964 de Edward James Foundation op. Het idee was dat deze stichting in de toekomst een school zou opzetten waar studenten les in verschillende ambachten kregen. Ook schonk hij een deel van zijn kunstcollectie aan de stichting. Zie voor meer informatie Van Kampen-Prein in: Rotterdam 2017, pp. 191-200.
83 Archief MBVB-b.
84 Zie voor meer informatie over de geschiedenis van deze aankopen: Van Kampen-Prein in: Rotterdam 2017, pp. 195-196.
85 Tijdens deze veiling kocht het museum nog een aantal werken uit James’ voormalige bezit.
86 Blotkamp/Visser 1987, p. 29.
87 Citaat ontleend aan Dolz 2015.
88 Informatie ontleend aan collectie.boijmans.nl (geraadpleegd op 23 juni 2016).
89 Ex 2015, p. 33.
90 Het thema van de surrealistische civilisatie, in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw een vaak terugkerend punt van discussie in de surrealistische groep, is onder leiding van de dichter en antropoloog Vincent Bounoure grondig bestudeerd door een aantal toonaangevende surrealisten (onder wie Robert Lebel, Jean-Louis Bédouin en Vralislav Effenberger), die principieel voorstander waren van de voortzetting van de surrealistische beweging na de omstreden ontbinding van de groep in 1969. Zie Bounoure 1976.
91 Rotterdam 1967, p. 30.
92 Dit voorstel van Breton en Aragon aan Doucet, getiteld Projet pour la bibliothèque de Jacques Doucet, is opgenomen in: Breton 1988, pp. 631-636.
93 Gaffé begon omstreeks 1920 boeken en manuscripten van dadaïsten en surrealisten te verzamelen. Zijn bibliofiele collectie surrealistische uitgaven werd in het interbellum opgebouwd. Filippacchi begon als jongeman al in de jaren dertig surrealistische boeken te verzamelen. Matarasso vormde zijn bibliofiele collectie vanaf het eind van de jaren dertig als kunst- en boekhandelaar.
94 Rockefeller begon in 1925 avant-gardekunst te verzamelen en daarbij ook bibliofiele publicaties, waaronder verschillende surrealistische uitgaven. Zij schonk haar bibliofiele collectie in de jaren dertig aan de bibliotheek van het MoMA.
95 Werken van Jean (Hans) Arp en Max Ernst behoorden omstreeks 1930 tot de eerste aanwinsten van het MoMA.
96 De surrealistische bibliofiele collectie van Chrysler werd in 1936 geschonken aan de bibliotheek van het MoMA.
97 Deze instelling werd in 1992 opgericht. Zij bevindt zich in de Torre Galatea, waar Dalí de laatste jaren van zijn leven woonde en heeft als doel het conserveren, catalogiseren en bestuderen van de documentatie omtrent Dalí. De collectie is uitgegroeid tot een van de volledigste bibliotheken over Dalí en het surrealisme.
98 Vermeld door de kunsthandelaar en surrealisme-expert Marcel Fleiss in: Fleiss 2013.
99 Een gedetailleerde beschrijving van de voorgeschiedenis en het verloop van de Breton-veiling is te vinden in: Dupuis 2003, en ook in het artikel van Marcel Fleiss, zie Fleiss 2013. De achtdelige veilingcatalogus is aanwezig in de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen.
100 Hiervan bracht zijn boekencollectie al 7 miljoen euro op. Marcel Fleiss: ‘Alle verwachtingen zijn overtroffen; dit was, in termen van opbrengst, vermoedelijk een van de grootste veilingen die in die tijd in Frankrijk zijn gehouden.’ Fleiss 2013.
101 Rotterdam 1967, p. 7.
102 Interview met Dirk Limburg, zie Limburg 2013.
103 Comte de Lautréamont is het pseudoniem van Isidore Ducasse, wiens fantastische vertelling Les chants de Maldoror een inspiratiebron was voor vele schilders en schrijvers. Onder eigen naam publiceerde hij nog twee bundels aforismen.