Tekenen als manier om snel te 'schilderen'
De impressionisten zorgden rond 1870 voor een revolutie in de schilderkunst. Vernieuwend aan hun manier van werken was het gebruik van losse penseelstreken, heldere kleuren en bijzondere lichteffecten. Door krijt of aquarel te gebruiken, konden ze sneller werken dan de schilders. Daarom was de tekenkunst uitermate geschikt voor het vastleggen van vluchtige impressies van het landschapen en het leven in de stad.
De impressionisten gebruikten meestal ‘zacht’ tekenmateriaal wat een schilderachtig effect gaf. Kunstenaars als Degas, Pissarro en Renoir werkten veel met krijt en pastel, Seurat had een uitgesproken voorkeur voor contékrijt en Cézanne excelleerde in de aquareltechniek. Minder vaak kozen de impressionisten voor de pen en het (harde) potlood, die in hun ogen een te scherpe afbakening van de vormen opleverden. De korrelige structuur van krijt laat het papier deels onbedekt, waardoor het licht gevangen wordt in de tekening. Door het gebruik van losse en meervoudige contouren werd bovendien beweging in de tijd gesuggereerd.