Wist je dat
een van eerste boeken over schildertechnieken in de 15de eeuw is geschreven door Cennino Cennini? De originele titel van het bekende boek is Italiaans: ‘Il libro dell’arte’. De Nederlandse titel is ‘Het Handboek Van De Kunstenaar’.
Zonder tijdslot kun je het depot niet bezoeken
Ontdek het depot eenmalig of vaker als een privilege- of vriendenpashouder
Wil jij ook meer Boijmans beleven of geef je een Vriendschap cadeau? Word dan Vriend en word uitgenodigd voor de jaarlijkse Museumpark Vriendendag. Zien we jou of jouw vriend snel in het depot?
Een groot deel van de collectie bestaat uit schilderijen. Maar welke wereld gaat er schuil achter al die schilderkunst? Wist je dat de verf en de ondergrond van een schilderij een belangrijke rol spelen als je erachter wilt komen wanneer het kunstwerk is gemaakt en door welke kunstenaar?
Verf bestaat altijd uit een pigment en bindmiddel. Het bindmiddel bepaalt grotendeels hoe de verf er uit komt te zien. Voorbeelden van bindmiddelen zijn olie, ei-tempera, gom en lijm. Deze bindmiddelen hebben allemaal hun eigen kenmerkende eigenschappen.
een van eerste boeken over schildertechnieken in de 15de eeuw is geschreven door Cennino Cennini? De originele titel van het bekende boek is Italiaans: ‘Il libro dell’arte’. De Nederlandse titel is ‘Het Handboek Van De Kunstenaar’.
In de 15de en 16de eeuw zijn de ateliers van schilders echte werkplaatsen waar schildersleerlingen opgeleid worden. Studenten van soms nog maar tien jaar oud zijn dan in opleiding bij een gevestigde schilder. Eerst leert een leerling tekenen en daarna is hij jaren bezig met het bestuderen van alle onderdelen van het schilderen. Tot in de 19de eeuw is het gebruikelijk om als schilder in opleiding de schildertechnieken in de ateliers te leren.
Een schilder uit de Nederlanden met een groot atelier is Peter Paul Rubens. Zijn atelier brengt verschillende succesvolle schilders voort, die later zelf ook weer een eigen atelier gaan beheren. In zijn atelier zijn Anthonie van Dijck en Jacob Jordaens werkzaam geweest.
Op dit schilderij zijn een aantal belangrijke attributen van een schilder te zien: de ezel, het palet en de kwasten. De schilder op de afbeelding, Jan Linse (1875-1930), werkt in het atelier dat hij deelt met de schilder van dit schilderij, Alexander Henri Robert van Maasdijk (1856-1931).
De drager van een schilderij is de ondergrond waarop geschilderd wordt. Deze ondergrond kan van verschillende materialen zijn gemaakt. De keuze voor de drager houdt vaak verband met de functie van het schilderij. Deze keuze wordt daarom soms ook door de opdrachtgever gemaakt.
Er zijn een aantal verschillende mogelijkheden, zoals paneel, doek, metalen plaat, papier of gips. Hieronder worden deze dragers toegelicht.
Paneel
Tot de 16de eeuw worden vooral panelen gebruikt voor schilderijen. Een houten paneel biedt een harde, gladde en gelijkmatige ondergrond voor een schilderij, waardoor de schilder gedetailleerd te werk kan gaan. Grote panelen zijn erg zwaar en gemaakt van verschillende planken. Het is daarom belangrijk dat het timmerwerk goed gebeurt. Anders is er een grote kans dat de planken gaan wijken ten opzichte van elkaar zodat er naden kunnen ontstaan in het schilderij.
Om op een paneel te kunnen schilderen moet het hout eerst bewerkt worden met een grondlaag. Hout is anders te ruw en absorbeert veel verf.
‘De drie Maria’s aan het graf’ is, net als de 'Toren van Babel', een voorbeeld van een olieverfschilderij op paneel.
Doek
Een doek is nooit helemaal strak getrokken: het beweegt mee met de beweging van de kwast. In de 16de eeuw wordt in Italië het doek de meest gebruikte drager voor schilderijen, in de Nederlanden pas in de 17de eeuw. Een groot voordeel van doek ten opzichte van een paneel is dat het makkelijk te vervoeren is omdat het licht is en opgerold kan worden als het losgemaakt is van het raamwerk.
Een doek is net als een paneel absorberend en daarom wordt ook een doek bewerkt met een grondlaag.
Het meest voorkomende materiaal dat gebruikt wordt voor doeken is linnen. Vanaf de 19de eeuw komen er ook katoenen doeken op de markt. Een kunstenaar kan het doek pas gebruiken als het strak gespannen is op een raamwerk. Vanaf de 18de eeuw komen er raamwerken beschikbaar die de schilder zelf kan spannen.
‘Stilleven met aardappels’ is een van de vele schilderijen van Vincent van Gogh die geschilderd zijn op doek.
Metaalplaat
Om de platen als schilderoppervlak te kunnen gebruiken, worden ze opgeruwd en soms met knoflook ingesmeerd. De knoflook is plakkerig en zorgt ervoor dat de verf beter aan de drager hecht. Een alternatief voor de knoflook is lijnzaadolie. Op de metalen platen is een roestwerende dunne grondlaag nodig.
Dit werk van Adam Pijnacker is een voorbeeld van een schilderij geschilderd op een koperen plaat.
Papier
Bij papier denkt men vaak aan tekeningen van pen of potlood, maar er zijn ook olieverfschilderijen op papier gemaakt. Later zijn deze schilderijen vaak wel op doek, paneel of karton bevestigd. Het belangrijkste voordeel van papier is dat het licht en draagbaar is.
Dit havengezicht van Félix François Georges Philibert Ziem is gemaakt op papier en daarna op paneel bevestigd.
Gips
Al fresco is een muurschilderingtechniek waarbij pigmenten worden gemengd met water en dan direct op een gipslaag op de muur worden aangebracht. Het gips is dus de drager. Wanneer het gips droogt, worden de pigmenten erin opgenomen. De afbeelding zit daardoor permanent in het gips.
Een beroemd voorbeeld van een fresco zijn de plafondschilderingen in de Sixtijnse Kapel in Vaticaanstad door Michelangelo.
In Italië is fresco een veelgebruikte manier van schilderen voor religieuze of huiselijke decoraties. Het vochtige klimaat in Noord-Europa maakt het echter lastig om daar fresco muurschilderingen te behouden.
Als een fresco verplaatst moet worden, bijvoorbeeld naar een museum, wordt deze voorzichtig losgehakt van de muur. Vaak wordt het gips dan overgebracht op doek. ‘Maria, naast zich het kind, staand op een kussen’ is één van de weinige fresco’s uit de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen.
Als de schilder weet welke drager hij gaat gebruiken kan hij beginnen met het ontwerpen van een compositie. Schetsen kunnen gemaakt worden van individuele figuren of delen van een compositie, maar ook van een volledige compositie.
Een compositie wordt overgezet op paneel of doek door het over te tekenen. Hiervoor worden dezelfde materialen gebruikt als voor de voorbereidende schetsen: pen en inkt, houtskool, een kwast en inkt of verf, zilverstift, krijt of potlood.
Gedetailleerde tekeningen zijn van belang in de ateliers om twee redenen. De kunstenaars kunnen het schilderwerk uit handen geven aan hun assistenten en er kunnen makkelijker kopieën worden gemaakt.
Hierboven staan twee zelfportretschetsen van Salvador Dalí voor zijn schilderij ‘Impressions d’Afrique’.
Het resultaat van Dali’s schetsen in de vorm van het schilderij hieronder, behoort net als de schetsen zelf tot de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen.
Museum Boijmans Van Beuningen heeft een grote collectie prenten en tekeningen, waaronder veel schetsen van bijvoorbeeld Rembrandt. Het museum heeft ook een bijzondere serie olieverfschetsen van Peter Paul Rubens voor een serie wandtapijten die hij heeft ontworpen, waarvan het museum er één in zijn collectie heeft.
Veel vroege schilderijen vanaf de Oudheid tot 1500 hebben een gouden achtergrond. Vaak gaat het om religieuze onderwerpen. Deze gouden panelen moeten overkomen als puur goud. Omdat het bladgoud kwetsbaar is moeten de oppervlakken van de panelen glad zijn. Onder de laagjes bladgoud wordt een oranje of roodbruine zachte, vette klei aangebracht om het bladgoud te laten hechten aan het paneel. De kleur van de klei geeft het goud een warme gloed. Als bladgoud direct op een witte ondergrond wordt aangebracht, krijgt het een koude, groene kleur.
Volgens Cennini kunnen er 145 blaadjes bladgoud uit één gouden munt geslagen worden. Hij raadt echter aan om niet meer dan honderd blaadjes uit een munt te slaan, zodat het bladgoud wat dikker is.
Tegenwoordig kan verf kant en klaar gekocht worden. Voor schilders van voor de 19de eeuw is dit niet zo makkelijk: verf moet dan namelijk in het atelier worden gemaakt met onbewerkte materialen vlak voordat het gebruikt wordt. Pas in 1840 wordt de verftube uitgevonden en kan verf bewaard worden.
Er zijn veel minder verschillende pigmenten (kleurstoffen) dan nu, waardoor er minder verschillende kleuren verf zijn. Voor 1800 kunnen er alleen verfkleuren gemaakt worden van natuurlijke mineralen, een paar geproduceerde mineralen en pigmenten uit natuurlijke kleurstoffen.
Waterverf
In de Oudheid wordt waterverf al gebruikt om afbeeldingen te maken. De pigmenten voor waterverf worden gemengd met gom of lijm en kunnen makkelijk worden verdund met water. Als het opdroogt worden de pigmenten bijna niet overdekt met het bindmiddel, omdat dit doorzichtig is, waardoor de kleuren op hun felst ogen.
Ei-tempera
De temperatechniek is mogelijk in het Oude Egypte uitgevonden. Eigeel wordt later gebruikt als bindmiddel voor het schilderen op panelen. Cennini raadt schilders aan om net zoveel pigment als eigeel te gebruiken voor het maken van verf, omdat de verf dan vrij vloeibaar is. De verf moet vlak voor het schilderen gemaakt worden, omdat er over het eigeel anders snel een velletje vormt. Met deze verf kunnen kleuren niet gemengd worden. Kleurmengingen worden met kleine stroken of arceringen naast elkaar aangebracht.
Pastel
In de 16de eeuw verschijnen er voor het eerst bronnen die het gebruik van pastel voor tekeningen beschrijven. In latere eeuwen wordt pastel steeds meer gebruikt, voornamelijk portretten. Voor pastelverf worden pastelkrijtjes gemalen in water en gemengd met kalk en een beetje gom. Dit wordt gedroogd. De poederige verf laat makkelijk los, waarvoor het met een hechtmiddel wordt bespoten.
Olieverf
Olieverf bestaat in ieder geval sinds de 12de eeuw maar is misschien al veel eerder uitgevonden. Jan van Eyck wordt door sommigen weleens de uitvinder van olieverf genoemd, maar dit is zeker niet het geval. Er zijn namelijk al vroegere voorbeelden van bekend. Wel vervolmaakt Van Eyck deze techniek.
Olieverf is de meest veelzijdige verf. De meest levensechte afbeeldingen kunnen hiermee gemaakt worden. Er worden drogende oliën voor gebruikt, zoals lijnzaadolie, walnootolie of maanzaadolie. Omdat de verf langzaam droogt kan de schilder de verf nog omvormen tijdens het schilderen: penseelstreken kunnen vermengd worden waardoor ze niet meer zichtbaar zijn.
Acrylverf
In 1949 wordt de eerste vorm van acrylverf in de Verenigde Staten uitgebracht, met de merknaam Magna. Acrylzuur is het bindmiddel voor acrylverf. Na de uitvinding van Magna komt er in 1953 al een nieuwe acrylverf op de markt, omdat er een nieuwe chemische procedure is uitgevonden. Deze versie is echter geen groot succes omdat de verf te vloeibaar is. De verbeterde en verdikte vorm hiervan, Hyplar Acrylic Colors, komt tien jaar later op de markt. In 1964 wordt de eerste acrylverf in Europa verkocht.
Acrylverf droogt op door de verdamping van het water in het mengsel. Het is een kleverige verf en wordt daarom ook veel gebruikt voor collages als een soort lijm. Domenico Gnoli heeft voor het schilderij hiernaast zowel acrylverf als zand gebruikt.
Tot slot wordt in sommige gevallen een kunstwerk gevernist om het af te werken. Het vernis beschermt de verf, maar zorgt ook dat de verf op het schilderij er als een geheel uitziet en verzadigt de kleuren. Ongelijkmatig drogen van de verf kan namelijk leiden tot een matte gloed op sommige plekken in het schilderij. Voor tijdelijke vernis wordt eiwit gebruikt, omdat het makkelijk weer verwijderd kan worden. Permanente vernis wordt gemaakt van natuurlijke hars, verwarmd met olie. Moderne vernissen worden meestal gemaakt van synthetische hars.
er vanaf de impressionisten schilders zijn die hun werken echt niet willen vernissen?