Author: Yvonne Bleyerveld
This description is currently only available in Dutch.
Uitgebeeld zijn vier figuren(groepen) op sokkels die traditioneel caryatiden genoemd worden: links een jongen omstrengeld door een slang, rechts hiervan een paar in omhelzing, vervolgens een man die de wereldbol draagt (Atlas) en geheel rechts een urndraagster. De jongen met de slang is een van de zonen van Laocoön, de Trojaanse priester die samen met zijn zonen door slangen gedood werd nadat hij de burgers van Troje had gewaarschuwd het houten paard van de Grieken niet de stad binnen te halen. Alle figuren staan op een ronde sokkel. De afgesneden figuur van de jongen aan de linkerzijde maakt duidelijk dat het blad aan die kant groter is geweest. Ook aan de bovenzijde ontbreekt een strook, zoals valt op te maken uit de achterzijde van de tekening. Deze toont een schets van een zittende man en vrouw die met elkaar in gesprek zijn. Van beiden mist het bovendeel van hun hoofd.
De voorzijde van de tekening is de voorstudie voor een reeks van vijf gravures die voorzien zijn van het monogram van Cornelis Bos. Vier daarvan tonen dezelfde caryatiden als op de tekening en een, de Zoon van Laocoön, is 1538 gedateerd.1 Duidelijk is dat de tekening aan de prentenreeks voorafging en dat deze niet naar de prenten gemaakt is. Niet alleen zijn de figuren op de prenten spiegelbeeldig, ook zijn in de gravures bepaalde onderdelen verder uitgewerkt dan op het getekende blad, zoals de handen en voeten van het liefdespaar en de spierpartijen van de zoon van Laocoön en van de kruikdragende vrouw.2
De caryatide in de vijfde gravure in de prentenserie, bestaande uit twee ruggelings geplaatste vrouwenfiguren ten halven lijve, komt samen met de vier andere caryatiden terug op een studieblad in The British Museum in Londen.3 Dit schetsblad in pen en bruine inkt, waarop ook twee maskers en twee ornamentale fragmenten van friezen uitgebeeld zijn, wordt door Schéle beschouwd als een anonieme kopie naar de Rotterdamse tekening.4 Dit doet vermoeden dat ook op het Rotterdamse blad oorspronkelijk de dubbele caryatide uitgebeeld was, en dan dus hoogstwaarschijnlijk rechts van de vrouw met de brandende urn. In dat geval is het blad ook aan de rechterkant afgesneden. Vijf tekeningen met dezelfde carytiden – dus naar de tekening van Bos en niet naar diens spiegelbeeldige gravures – zijn aanwezig in de Collectie Edmond de Rothschild in het Louvre. Ook deze worden beschouwd als anonieme, zestiende-eeuwse kopieën naar Bos.5 De populariteit van de motieven blijkt verder uit het feit dat twee van de vijf gravures van Cornelis Bos, namelijk de Atlas en de dubbele caryatide, door Virgil Solis werden gekopieerd als illustraties voor de eerste Duitse vertaling van Vitruvius van 1548.6
Cornelis Bos ontleende het voorbeeld voor zijn caryatiden aan Francesco Salviati (1510-1563), een Florentijnse schilder die in de periode 1531-1538 en de vroege jaren 1540 werkzaam was in Rome. In de Amerikaanse collectie Tobey bevindt zich een tekening van Salviati met twee van de vijf motieven van Bos: de jongen met slang en het liefdespaar.7 De caryatiden waren bedoeld als ontwerpen voor mesheften, vergelijkbaar met twee studies voor mesheften gegraveerd door Cherubino Alberti naar ontwerp van Francesco Salviati.8 In de vroege zeventiende eeuw was de tekening in het bezit van Rubens, die een schets op de keerzijde van het blad maakte.9 Vermoedelijk toonde Salviati’s tekening oorspronkelijk tenminste nog twee andere caryatiden. Dit is af te leiden uit drie tekeningen die zich met dit blad in verband laten brengen, twee in Oxford en een in Budapest. Er bestaat geen overeenstemming over de vraag wie de maker van dit drietal is. Volgens sommigen, waaronder Gerszi, werden ze in hun geheel door Rubens getekend zijn, terwijl anderen, waaronder Belkin, menen dat ze mogelijk van een andere hand zijn – wellicht van Cornelis Bos – en later door Rubens werden geretoucheerd. De twee tekeningen in Oxford tonen de Zoon van Laocoön – naar Salviati’s voorbeeld, maar door Rubens getransformeerd tot een voluptueuze Eva met de slang – en een tweede caryatide, de Urndraagster.10 De derde tekening in Budapest verbeeldt het elkaar omhelzende paar.11 In de zeventiende eeuw bevonden deze drie tekeningen zich in de verzameling Lankrink (1628-1692) en vormden ze samen één blad, waartoe bovendien een verlorengegane Atlas behoorde – de vierde caryatide die vermoedelijk op Salviati’s tekening was te zien.12 Bij of na de verkoop van Lankrinks collectie in 1693 zal het blad versneden zijn. Hoewel lange tijd gedacht is dat de drie tekeningen gebaseerd zijn op de Rotterdamse tekening van Cornelis Bos, blijkt sinds de ontdekking in 1999 van de tekening toegeschreven aan Salviati, dat de caryatiden op deze Italiaanse kunstenaar teruggaan.13
Nu resteert de vraag hoe Cornelis Bos de tekening van Salviati gekend kan hebben. Bos lijkt goed gekeken te hebben naar Salviati’s voorbeeld: de Zoon van Laocoön en het Liefdespaar vertonen niet alleen grote overeenkomsten in houdingen maar ook in de wassingen en de verdeling van de licht-donkerpartijen. Gerszi veronderstelde dat Cornelis Bos Salviati’s tekening kopieerde tijdens zijn verblijf in Rome.14 Of en wanneer Bos in Rome is geweest, is echter niet met zekerheid te zeggen. Als Bos de tekening inderdaad kopieerde tijdens zijn Rome-reis dan moet dat vóór 1538 zijn gebeurd – het jaar van datering van de gravures. Dat zou betekenen dat Bos in zijn jonge jaren in Rome verbleef, zoals Van der Coelen in 1995 suggereerde, en niet in de jaren 1548-1550, zoals ook wel is verondersteld.15 Een andere mogelijkheid is dat Salviati’s tekening zich al ergens in de Nederlanden bevond, voordat deze later in het bezit van Rubens kwam.16 Een derde hypothese is dat de tekeningen van Bos en Salviati gebaseerd zijn op een gemeenschappelijk voorbeeld dat vooralsnog onbekend is.
Ook de schets van de converserende man en vrouw op de versozijde van de tekening is van de hand van Cornelis Bos. Beide figuren gaan mogelijk terug op een Italiaans voorbeeld. Bovendien herinnert de vrouw rechts – met haar langgerekte ledematen, de lichaamsvormen zichtbaar onder de draperieën, haar scherpe kaaklijn, halfopen mond en krullend haar – aan de figuren op prenten die Cornelis Bos graveerde naar Maarten van Heemskerck in de jaren veertig en vijftig van de zestiende eeuw.17 Wellicht heeft Bos zich dus bij de uitbeelding van beide figuren ook door de tekenstijl van Heemskerck laten inspireren.