Author: Peter van der Coelen
This description is currently only available in Dutch.
Dit aan beide zijden betekende blad werd door Dirk Hannema in 1938 aan Museum Boymans geschonken. In het door hemzelf samengestelde jaarverslag beschreef de museumdirecteur de nieuwe aanwinst vol trots: ‘Het […] is de eenige teekening van dezen grooten meester in een Nederlandsche openbare verzameling. Hoewel als Pieter Huys door mij in het buitenland verworven, vertoont zij alle karakteristieken van het beste werk van Jeroen Bosch. […] Uiterst sober en raak heeft Jeroen met zeldzame genialiteit zijn verbeeldingen op het papier vastgelegd’.1
Weliswaar beschikte het museum destijds al over twee tekeningen van Bosch, maar die waren slechts in bruikleen, als onderdeel van de collectie Koenigs (inv.nrs. N 175 en N 190). Hannema had het blad voor 75 gulden gekocht bij Galerie de Bayser in Parijs, wat voor een echte Bosch niet veel zou zijn geweest. In 1943 werd het door Baldass opgenomen in zijn monografie over de kunstenaar, waarmee de toeschrijving bevestigd leek. Al in de jaren vijftig werd de tekening echter door verschillende Bosch-kenners afgeschreven, voor het eerst door Bax (1956) en vervolgens stilzwijgend door Baldass, die het werk niet eens meer vermeldde in de tweede editie van zijn monografie (1959). De Tolnay stelde in 1965 een toeschrijving aan Alart Duhameel voor, maar die zou nauwelijks navolging krijgen. De officiële afschrijving van het blad – door het museum zelf – vond plaats in 2001, toen het in de catalogus van de Rotterdamse Bosch-tentoonstelling als het werk van een navolger werd aangeduid. Dat gebeurde zonder verdere toelichting of plaatsbepaling en pas door het onderzoek van Elsig werd duidelijk hoe ver het blad vermoedelijk van Bosch afstaat. Hij schreef het toe aan de ‘Meester van het Dubbelpaneel te Valenciennes’, een anonieme Antwerpse schilder die werkzaam was tussen 1560 en 1570. In zijn recente monografie over de tekeningen van Bosch, waarin het werk als van een Bosch-navolger is opgenomen, houdt Koreny een iets ruimere datering aan, die hier is overgenomen. Achteraf blijkt het in 1938 toch niet zo´n koopje te zijn geweest voor Hannema en staat de tekening dichter bij Pieter Huys, aan wie de verkoper zelf dacht, dan bij Bosch.2
De voorstelling op de recto wordt sinds Hannema aangeduid als een ´krijgsman´ met een geopende helm waaruit zijn lange baard wappert.3 Behalve de helm, met scherpe punt en twee tanden, is ook de iets boven de rechterknie bevestigde priem heel nauwkeurig weergegeven. De techniek is eenvoudig maar doeltreffend, met losjes getekende contouren en parallelle arceringen. Ongetwijfeld vanwege de agressieve houding en blik werd de man door Baldass geïnterpreteerd als personificatie van Ira (woede), een van de zeven hoofdzonden. Aannemelijker is dat het gaat om een afschrikwekkend uitgedoste beulsknecht, zoals vaker te vinden in passievoorstellingen van Bosch en zijn school.4
Op de achterzijde is een viertal groteske koppen uitgebeeld: drie mannen met merkwaardige hoofddeksels en een vrouw met een hoofddoek. De figuur rechtsonder springt eruit in al zijn lelijkheid. Zijn potsierlijke helm suggereert dat het ook hier om een beulsknecht gaat, net als bij de krijgsman op de recto. Hetzelfde geldt voor de eveneens gehelmde halffiguur linksboven. De mannen zijn eenvoudig geschetst, terwijl aan het gezicht van de vrouw wat meer aandacht is besteed. Het is letterlijk een bekend gezicht, dat voorkomt in verschillende werken van navolgers van Bosch. Ook voor de andere koppen op het blad zijn dergelijke voorbeelden aan te wijzen.5