Netherlandish Drawings of the Fifteenth and Sixteenth Centuries
From 2009 to 2012 the entire collection of Dutch fifteenth- and sixteenth-century drawings was subjected to thorough research for the first time. This digital catalogue brings an important part of the museum’s collection to the attention of a broad public.
Straight to
Foreword
Museum Boijmans Van Beuningen houses one of the world’s most important collections of old master drawings. A core part of the collection – Netherlandish drawings from the fifteenth and sixteenth centuries – is now being made accessible to scholars and the public by means of an online digital catalogue containing more than 400 drawings.
Please refer to this digital catalogue with the following bibliographical citation:
Yvonne Bleyerveld, Albert J. Elen, Judith Niessen, et al., Netherlandish Drawings of the Fifteenth and Sixteenth Centuries. Artists born before 1581, online coll. cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen) 2012, accessed [date of access], <https://www.boijmans.nl/en/collection/research/netherlandish-drawings-of-the-fifteenth-and-sixteenth-centuries>
> Please refer to entries in this digital catalogue with the following bibliographical citation:
author, ‘artist, title, date’, in: <citation catalogue, see above>
Several years ago the museum began to offer information about the collection via its websites Collection Online, ALMA and ARTtube. Now with the digital catalogue, we can offer an additional layer, providing much more detailed art-historical and technical information about the collection to a broad public.
Because drawings are very sensitive to light, they cannot be displayed often or for long periods. The sheets are stored in boxes and drawers in the depository of the print room. Frequently changing selections from the collection are displayed in the showcases in the print room.
This digital catalogue makes the intimate, finely rendered drawings of famous masters such as Hieronymus Bosch, Pieter Bruegel the Elder, Lucas van Leyden and Maarten van Heemskerck permanently accessible to all. The drawings can be enjoyed or studied in minute detail on a computer screen anywhere in the world at any time. The extensive data that accompanies the images provides not only a description of the subject but also information on the maker, the function of the drawing (for example sketch, preparatory study, print design, finished work of art, copy), its relationship to other works of art, stylistic characteristics, and the collectors who once owned the drawing (often identified by means of collectors’ marks).
Many drawings were not intended to be finished works of art in their own right and are not signed. That often makes it difficult to find out specific information about the drawing. In some cases the identity of the make remains unknown despite extensive research and in other cases there is uncertainty whether the drawing was made personally by a certain artist or by ‘a follower of’ or member of the ‘school of’ that artist. Some anonymous drawings are grouped as the ‘Master of the Hermitage Sketchbook’ or ‘Pseudo-Vinckboons’. The researchers set to work like detectives: hours of looking, making stylistic analyses and comparisons, consulting art-historical literature and documentation, discussing with other specialists, deliberating and eventually coming to a conclusion. Each drawing posed exciting challenges.
Scholarly research is indispensable for the museum’s work: it is only when you know the value and meaning of an object in your collection that you can work with it in an optimal fashion and allow the public to share fully in the pleasure of that knowledge. However, research is time consuming and costly. We are therefore extremely grateful to the Mondriaan Foundation for providing substantial financial support, which enabled not only the museum’s own curators but also three external experts to work on this digital catalogue. This project could not have been realized without this funding.
Initially this catalogue will appear only in Dutch. We are currently investigating sources of funding for an English translation.
Jonieke van Es, Head of Collections and Research
Albert Elen, Senior Curator of Drawings and Prints
Sjarel Ex, Director
About the collection
This text is currently only available in Dutch. Author: Albert J. Elen.
Inleiding
Museum Boijmans Van Beuningen bezit naast een collectie van 60.000 tot 70.000 prenten ongeveer 17.000 tekeningen, waarvan 13.000 door kunstenaars geboren voor 1875. De verzameling tekeningen van oude meesters behoort tot de belangrijkste ter wereld. Tot op heden is deze desondanks maar ten dele wetenschappelijk ontsloten. De meeste van de bestaande bestandscatalogi dateren bovendien al van enkele decennia geleden (1964-1988). Voor de nieuwe serie bestandscatalogi, waarvan dit het eerste deel is, is prioriteit gegeven aan de vroege Nederlandse tekeningen vanwege het grote belang internationaal en met name voor de ‘Collectie Nederland’. Het betreft tekeningen die zijn vervaardigd door kunstenaars geboren tot en met 1580. Hiermee worden de vijftiende en de zestiende eeuw omvat.De voorliggende online bestandscatalogus documenteert de 403 tekeningen van Nederlandse kunstenaars. ‘Nederlands’ wordt bij de vroege tekeningen uit het gebied van de toenmalige noordelijke en zuidelijke Nederlanden als verzamelnaam gebruikt, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen Vlaamse (en Brabantse en Limburgse) kunstenaars en Hollandse (en die uit de overige noordelijke gewesten).
Vanaf de jaren 1580 voltrok zich de scheiding tussen de (katholieke) zuidelijke en de (gereformeerde) noordelijke Nederlanden als gevolg van de opstand tegen de landsheer Philips II, de repressie daarvan door de Spanjaarden, de afscheiding van Holland en de andere noordelijke gewesten en de migratie van vele kunstenaars van het zuiden naar het noorden, vooral na de val van Antwerpen in 1585.
Het eindjaar 1581 voor de catalogus is gekozen omdat kunstenaars geboren voor dat jaar merendeels nog als zestiende-eeuws kunnen worden aangemerkt. Uitzonderingen bevestigen ook hier de regel, met name Abraham Bloemaert (1566-1651), die door zijn lange leven en omvangrijke, vernieuwende oeuvre eigenlijk meer als een zeventiende-eeuwer wordt gezien. Dat geldt ook voor zijn Vlaamse evenknie Peter Paul Rubens (1577-1640). Laatstgenoemde is niet in het bestek van deze bestandscatalogus opgenomen omdat zijn tekeningen en die van andere zeventiende-eeuwse Vlaamse kunstenaars zijn gepubliceerd in de bestandscatalogus Rubens, Jordaens, Van Dyck and their Circle. Flemish Master Drawings from the Museum Boijmans Van Beuningen (2001).1
Positionering van de verzameling, nationaal en mondiaal
De verzameling vroege Nederlandse tekeningen van Museum Boijmans Van Beuningen is, hoewel kleiner van omvang, kwalitatief vergelijkbaar met die van het Rijksmuseum in Amsterdam (725 bladen), welke reeds ontsloten is middels bestandscatalogi van 1978 en 1987.2 Als derde collectie in Nederland geldt die van het voormalige Prentenkabinet van de Universiteit Leiden, sinds 2002 onderdeel van de afdeling Bijzondere collecties van de Universiteitsbibliotheek Leiden (320 bladen), waarvan de bestandscatalogus van de vroege Nederlandse tekeningen in voorbereiding is. In de collecties in Amsterdam en Leiden ligt de nadruk vooral op de tweede helft van de zestiende eeuw, terwijl de Rotterdamse verzameling ook een grote groep tekeningen uit de vijftiende en de eerste helft van de zestiende eeuw bevat. Naast deze drie landelijke zwaartepunten is er een bescheidener groep vroege Nederlandse tekeningen in Teylers Museum in Haarlem, bestaande uit ongeveer 200 bladen, voor de helft werk van Hendrick Goltzius. Nederlands van origine, maar sinds een halve eeuw gehuisvest in Parijs, is de collectie van Frits Lugt in de (Zwitserse) Fondation Custodia, waarvan de 271 vroege Nederlandse tekeningen in 1992 zijn gepubliceerd.3Mondiaal tellen de Nederlandse collecties sterk mee, zowel kwalitatief als getalsmatig, naast die van musea in Londen (The British Museum),4 Wenen (Albertina Museum), Parijs (Musée du Louvre)5, Brussel (Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België)6, München (Staatliche Graphische Sammlung)7, New York (The Morgan Library & Museum en The Metropolitan Museum of Art)8, Berlijn (Staatlichen Museen zu Berlin, Kupferstichkabinett), Dresden (Staatliche Kunstsammlungen Dresden, Kupferstich-Kabinett) en Budapest (Szépmuvészeti Múzeum)9. Van beperktere omvang zijn de verzamelingen vroege Nederlandse tekeningen in Hamburg (Hamburger Kunsthalle) en in St. Petersburg (The State Hermitage Museum).10
Wat datering betreft zijn de Rotterdamse tekeningen over het algemeen gelijkmatig verdeeld over de periode van circa 1400 tot 1600; voor de aansluitende periode 1600-1650 is de collectie als gevolg van de uitloop van langlevende kunstenaars als Abraham Bloemaert en Hendrik Cornelisz. Vroom (1566-1640) uiteraard niet representatief. Meer dan zestig verschillende kunstenaars zijn met een of meer bladen in de collectie aanwezig. De collectie kent enkele zwaartepunten en ook lacunes, die hierna ter sprake komen.
Uit de vroege periode, de vijftiende eeuw, zijn wereldwijd slechts ongeveer 700 tekeningen van Nederlandse kunstenaars bewaard gebleven.11 Enerzijds omdat er toen relatief weinig werd getekend - anders dan als ondertekening direct op het paneel -, anderzijds omdat tekeningen werden beschouwd als werkmateriaal in de voorbereiding van kunstwerken. In de vijftiende eeuw maakte de kunstenaar zich gaandeweg los uit de door een vaste vormentaal en themakeuze gekenmerkte laatmiddeleeuwse traditie. Hij ontwikkelde onder invloed van de renaissance een individuele, herkenbare stijl en specialiseerde zich vaak in een bepaald genre. Vanaf deze tijd werden tekeningen ook gemaakt als doel op zich, als zelfstandig kunstwerk, bedoeld voor de verkoop aan verzamelaars. Ook werden tekeningen vaker gesigneerd of gemonogrammeerd. Soms is de kunstenaar te identificeren doordat hij als inventor (bedenker of ontwerper) vermeld staat op prenten gemaakt naar zijn ontwerptekeningen. Van de 403 tekeningen in de collectie wordt minder dan de helft beschouwd als eigenhandig (186) en worden er achttien aan bepaalde kunstenaars toegeschreven. Verder worden 82 tekeningen nu aangemerkt als ‘school van’, ‘omgeving van’ of ‘(kopie) naar’ bekende kunstenaars. De rest (88 tekeningen) is van anonieme meesters.
Veel vroege bewaard gebleven tekeningen zijn niet gesigneerd of gemonogrammeerd en kunnen niet aan een bepaalde kunstenaar worden toegeschreven. Wel heeft het kunsthistorisch onderzoek van de afgelopen decennia ertoe geleid dat anonieme tekeningen met gemeenschappelijke stijlkenmerken konden worden geclusterd. Op deze wijze werden oeuvres geconstrueerd van onbekende kunstenaars, aan wie zogenaamde noodnamen zijn toegekend. Zo zijn kleine groepen anonieme vroege tekeningen, verspreid over diverse musea, toegeschreven aan de Meester van de Kleine Landschappen, de Meester van de Dood van Absalom en de Meester van Liechtenstein. De collectie bevat naast 72 tekeningen van volledig anonieme tekenaars ook zestien tekeningen van elf van dit soort ‘meesters met noodnamen’. Voortgaand kunsthistorisch onderzoek kan een dergelijke tekenaar uit de anonimiteit halen en de hele groep op diens naam zetten.
Bij de aanduidingen ‘anoniem’, ‘omgeving van’ of ‘navolger van’ is in veel gevallen geen sprake van tekeningen van ‘het tweede garnituur’. Goede voorbeelden van anonieme tekeningen van hoge kwaliteit zijn de twee bladen met staande hertogen die zijn toegeschreven aan een navolger van Rogier van der Weyden.
Van de vroegste tekeningen zijn die van Jheronimus Bosch het bekendst: het Uilennest en het dubbelzijdig betekende blad Twee oude vrouwen / Vos en haan. Samen met de drie schilderijen (vier panelen) van Bosch, vormen zij een belangrijke kern in de museumcollectie. Uit de zestiende eeuw zijn er meer zwaartepunten, waaronder in numerieke volgorde de kunstenaars Hendrick Goltzius (22 tekeningen), Hans Bol (17), Karel van Mander (14), Abraham Bloemaert (14), Maarten van Heemskerck (11), Jacques de Gheyn II (11), Roelandt Savery (9), Pieter Bruegel (I) (7) en Jan van der Straet, alias Stradanus (6). Hierbij dient te worden opgemerkt dat de groep Rotterdamse tekeningen van Pieter Bruegel tien procent van diens beperkte getekende oeuvre (64 bladen) betreft, terwijl dat van Bloemaert 1.700 bladen omvat.12
De collectie vroege Nederlandse tekeningen sluit naadloos aan bij de veel omvangrijker verzameling prenten uit dezelfde periode en streek die in het museum wordt bewaard. Zo kunnen de tekeningen van Hendrick Goltzius worden gekoppeld aan een rijk bestand van 654 prenten van of naar deze bekende meester van de Haarlemse School van maniëristen.
Vermeldenswaardige lacunes in de verzameling zijn eigenhandige tekeningen van de gebroeders Crabeth en Dirck Barendsz. Het verzamelbeleid van het museum is er mede op gericht om deze lacunes te vullen wanneer zich de gelegenheid voordoet; zo werd recent een representatieve tekening verworven van de hand van Pieter Aertsen, die in de collectie nog niet was vertegenwoordigd. Tekeningen van Aertsen zijn zeldzaam: van deze kunstenaar zijn wereldwijd slechts negentien tekeningen bekend.
Door een nieuwe toeschrijving bezit het museum thans een tekening van Bartholomeus Spranger. Dit blad werd tot voor kort beschouwd als een (onzeker) werk van Jacopo Tintoretto (inv.nr. I 226).
Een aantal oude toeschrijvingen kon de toets der kritiek niet doorstaan. Omdat veel toeschrijvingen dateerden uit de jaren 1930 of zelfs eerder, is hier sprake van grote verschuivingen in het beeld van de collectie als totaal. Vele tekeningen zijn afgeschreven, bestempeld als ‘navolger van’ of zelfs ‘kopie naar’, voorlopig als anoniem aangemerkt of - in het gunstigste geval – toegeschreven aan een andere kunstenaar. Dit is in het bijzonder gebeurd bij tekeningen die op naam stonden van Jan Brueghel I. Van de 24 aan hem toegeschreven tekeningen worden nu slechts drie als eigenhandig beschouwd; de andere bladen zijn aangemerkt als anoniem, ‘navolger van’, ‘omgeving van’ of ‘kopie’. Een andere, eveneens substantiële afschrijving betreft de serie van zeven tekeningen met historische voorstellingen met Romeinse legeraanvoerders die voorheen werd beschouwd als werk van Jan van der Straet alias Stradanus (inv.nr. MB 1774-1785). Deze tekeningen waren door Baroni Vanucci in haar oeuvrecatalogus van de tekeningen van Stradanus uit 1997 al niet meer opgenomen. Zij worden nu beschouwd als werk van een anonieme kunstenaar uit de omgeving van Pieter de Jode. Van de vier oorspronkelijk aan Joachim Patinir toegeschreven tekeningen is er geen enkele op diens naam blijven staan; de bladen worden nu alle vier als anoniem aangemerkt. Van Jheronimus Bosch viel geen enkele van de twee als eigenhandig geaccepteerde tekeningen af; de vroeger op zijn naam staande 'Krijger met open vizier / Vier antieke koppen' was al vijftig jaar geleden afgeschreven.
Als laatste dient te worden opgemerkt dat enkele nu als zeventiende-eeuwse navolgingen van werk van zestiende-eeuwse kunstenaars aangemerkte tekeningen voor de volledigheid toch in deze catalogus zijn opgenomen.
Verzamelgeschiedenis
De geschiedenis van de collectie tekeningen van Museum Boijmans van Beuningen vangt aan in het begin van de negentiende eeuw, enkele decennia voorafgaand aan het legaat van de collectie Boijmans in 1847 en de stichting van het museum in 1849. De Utrechtse jurist Frans Jacob Otto Boijmans (1767-1847)13 verzamelde reeds vele jaren - gedocumenteerd van 1798 tot 184614 - toen hij het plan opvatte om zijn collectie schilderijen en tekeningen onder te brengen in een te stichten Museum Boymannianum in zijn woonplaats. Vanwege de tegenwerking van de toenmalige Utrechtse burgemeester richtte de verzamelaar in 1829 zijn hoop op zijn oude Utrechtse vriend mr. M.C. Bichon van IJsselmonde, destijds burgemeester van Rotterdam (1824-1845).[caption id="attachment_1566" align="alignleft" width="226"] Hendricus J.A. Baur, Portret van Frans Jacob Otto Boijmans op 21-jarige leeftijd, 1788 (inv.nr. MB 1910/T 1)[/caption]
Na twintig jaar moeizame onderhandelingen belandde de verzameling van Boijmans uiteindelijk in Rotterdam, in het daarvoor in 1841 - op instigatie van Boijmans zelf - door de gemeente aangekochte Schielandshuis, een monumentaal gebouw in classicistische stijl uit 1665. Dit geschiedde zonder dat de in 1847 overleden legataris enige band had met de Maasstad, anders dan die oude vriendschap met de burgervader. Het was een gunning over en weer. De collectie en daarmee het museum zijn Rotterdam als het ware in de schoot geworpen: een schenking aan een grote, welvarende stad met een rijke historie, zonder museum maar met een zeer zuinige, uiterst zakelijke gemeenteraad. Gedurende de onderhandelingen over de collectie had de gemeente Rotterdam in 1845 vrij achteloos, om reden van gebrekkige financiën, het bij testament bepaalde aanbod afgeslagen om de beroemde kunstcollectie (schilderijen, tekeningen en prenten) van wijlen J.G. baron Verstolk van Soelen, een geboren Rotterdammer en oud-minister van Buitenlandse Zaken tot 1841, aan te kopen.15 Dit is een van twee gemiste museale kansen voor Rotterdam en Museum Boymans in de beginjaren geweest. De collectie Verstolk had een ideale basis voor een museum kunnen vormen, waarop die van Boijmans een aanvulling zou zijn geweest, omdat de eerste excelleerde in de zeventiende-eeuwse schilder- en tekenkunst en die van Boijmans in de periode daarna.
Aan de algehele kwaliteit van de kunstwerken in de collectie Boijmans werd al tijdens zijn leven getwijfelden er zou na zijn overlijden in 1847 enige tijd overheen gaan voordat de reeds bejaarde kunstenaar en kunsthandelaar Arnoldus Lamme (1771-1856) en zijn zoon Ary J. Lamme (1812-1900) in opdracht van de gemeente Rotterdam de selectie en taxatie van de kunstwerken hadden afgerond en het kaf van het koren gescheiden.16 Dat wat door hen niet als museumwaardig werd beschouwd, werd als ‘uitschot’ verkocht in de jaren 1853-1855.17 Op deze wijze werden zeshonderd schilderijen en ‘duizenden teekeningen en prenten’ afgestoten.18
De inventarisatie van de door Boijmans gelegateerde schilderijen was in 1849 afgerond. Dat wat na de selectie resteerde werd in een summiere catalogus vastgelegd, waarna het museum werd opengesteld. De inventarisatie van de tekeningen volgde in 1852, te boek gesteld in een zeer summiere catalogus, feitelijk niet meer dan een lijst van tekeningen, zonder inventarisnummers. In dat jaar werd de auteur, de veertigjarige A.J. Lamme, aangesteld als eerste (onbezoldigde) directeur van Museum Boymans. Hij combineerde zijn functie met zijn beroep van kunsthandelaar en veilinghouder en bleef aan tot 1870, een jaar na de afronding van de bijgestelde catalogus van de tekeningen in 1869.
Deze bijstelling was noodzakelijk vanwege een noodlottige reductie van de verzameling waardoor ook tekeningen verloren zijn gegaan. In de catalogus van 1852 zijn 2.962 tekeningen opgenomen, waarvan 1.184 nummers ‘Oude Hollandsche, Duitsche en Vlaamsche School’. In de bijgewerkte versie van 1869, waarin ook de nieuwe verwervingen van de periode 1864-1869 zijn opgenomen, zijn dat er respectievelijk 2.298 en 1.488.
[caption id="attachment_1571" align="alignright" width="300"] Cornelis van der Griendt, De brand van het Schielandshuis op 15/16 februari 1864 (inv.nr. MB 461).[/caption]
In het begin van 1864 werd Museum Boymans getroffen door een verwoestende brand. Nadat het vuur geblust was, stond feitelijk alleen het casco nog overeind.
Over de oorzaak van de brand is hevig gespeculeerd; mogelijk ontstond deze door roet in de schoorstenen, door loodgieterswerkzaamheden, of door onvoorzichtigheid van een leerling van de Academie van Beeldende Kunsten, die op de begane grond gehuisvest was. Behalve alle prenten en een deel van de schilderijen gingen ongeveer 700 tekeningen verloren, een kwart van de toenmalige collectie. De tekeningen waren geordend op kunstenaarsnaam opgeborgen in dertien portefeuilles gemerkt A-B en T-Z (oude Hollandse, Vlaams en Duitse kunstenaars). Bewaard bleven de achttien portefeuilles C-S, die tijdig het brandende pand uit konden worden gedragen19 en daarnaast de portefeuilles met tekeningen van moderne Hollandse, Vlaamse en Duitse meesters, met uitzondering van de mappen met tekeningen van Stolker tot en met Zingg.20 De portefeuilles met 347 Italiaanse tekeningen gingen grotendeels verloren.21 Dat is wat tot nu toe bekend was; nadere identificatie van de tekeningen uit de catalogus van 1852 leert echter dat buiten de C-S portefeuilles, ook de B-tekeningen vanaf Breenbergh en die van Verkolje tot en met Zorg bewaard zijn gebleven, terwijl van de 21 tekeningen van Willem van de Velde waarschijnlijk ook een groot deel nog aanwezig was.
Het moet een hectische reddingsoperatie zijn geweest tijdens de nachtelijke uitslaande brand; waarschijnlijk waren er direct na het brandalarm rijen geformeerd van mensen die portefeuilles uit het gebouw doorgaven naar buiten, totdat de vlammen, rook en hitte hen noopten daarmee te stoppen en zichzelf in veiligheid te brengen.
[caption id="attachment_1232" align="alignleft" width="420"] Pieter Bruegel, Temperantia, 1560 (inv.nr. MB 331).[/caption]
Van de vroege Nederlandse tekeningen konden 93 bladen in veiligheid worden gebracht, waaronder werk van Petrus Christus (toen beschouwd als van Hans Holbein, inv.nr. MB 328), Pieter Bruegel, met name diens belangrijke 'Temperantia' en drie van de Odysseus-tekeningen van Stradanus.
[caption id="attachment_1573" align="alignright" width="262"] Pieter de Witte, Maria met Christuskind (inv.nr. P. de Witte 1). Destijds als werk van Allessandro Allori bij de Italiaanse tekeningen bewaard (Cat. 1852, nr. 2019) met waterschade van de brand van 1864.[/caption]
Naast de in de catalogus van 1852 iets nauwkeuriger omschreven en derhalve identificeerbare tekeningen moeten ook 312 bladen zijn verbrand die alleen met aantallen in de bestandscatalogus waren opgenomen. Waarschijnlijk betreft het de anonieme tekeningen van diverse scholen. Onder deze tekeningen waren “een en zeventig stuks van de 16de eeuw”, waaronder waarschijnlijk ook anonieme tekeningen van Nederlandse kunstenaars. De catalogus van 1869 bevat namelijk geen anonieme tekeningen.22
De collectie Boijmans bevatte dus een belangrijke kern vroege Nederlandse tekeningen. De zeventiende eeuw was daarentegen matig vertegenwoordigd. Het absolute zwaartepunt lag in de late achttiende en begin negentiende eeuw, de in Boijmans’ tijd levende ‘moderne’ meesters. Waarschijnlijk kocht hij veel tekeningen direct van de kunstenaars. De datering van twee tekeningen in 1837 en één in 1838 maakt duidelijk dat Boijmans nog lang doorging met verzamelen.23
Na de brand van 1864 is met het door de verzekering uitgekeerde kapitaal menige nieuwe aanwinst gerealiseerd, ook op het gebied van de tekeningen. De belangrijkste en ook kostbaarste aankoop was de kapitale tekening 'Christus aan het kruis' van Peter Paul Rubens (inv.nr. MB 5005) die voor het destijds zeer hoge bedrag van fl. 4.050 werd aangekocht op de veiling van de collectie Gerard Leembruggen in Amsterdam op 1 maart 1866. Op diezelfde veiling kocht Lamme nog 53 kavels met in totaal 61 tekeningen en, als klap op de vuurpijl, 11 kavels met 663 tekeningen van Willem van de Velde (senior en junior). Voor de Van de Velde tekeningen betaalde Lamme samen fl. 3.209 hetgeen veel, maar beduidend minder is dan het aankoopbedrag van die ene Rubens-tekening. Voor het lagere, maar toch nog hoge bedrag van fl. 300 kocht Lamme op 5 november datzelfde jaar op de veiling van de collectie P.F. van der Wallen, waar hij eveneens zelf veilingmeester was, de ruim een meter lange pentekening van Hendrick Vroom, 'De landing van het leger van prins Maurits bij Philippine' uit 1600 (inv.nr. Vroom 2), het reeds door kunstenaarsbiograaf Karel van Mander in 1604 vermelde ontwerp voor de gelijknamige prent die in opdracht van de Staten Generaal was gemaakt en uitgegeven.
In zijn boek Het Museum-Boijmans te Rotterdam (1909) beschrijft de opvolger van Lamme, Pieter Haverkorn van Rijsewijk (directeur van 1883 tot 1908), als eerste beknopt de geschiedenis van het museum en zijn collecties. Het hoofdstuk tekeningen sluit hij af met de constatering “Een en ander bewijst welk een schat van teekeningen van oude meesters het Museum nu bezat.”24 Haverkorn van Rijsewijk besteedt relatief veel aandacht aan de verwervingen vanaf 1864, het jaar van de grote brand. Bijzonder kritisch toont hij zich over de zuinige financiële toebedeling vanwege de gemeente, het (tekortschietende) verzamelbeleid van de museumcommissie - de feitelijke directie - en diens bijzonder karige informatie in de successieve jaarverslagen, waardoor van veel tekeningen de wijze van verwerving onbekend is en slechts door napluizen van veilingcatalogi soms nog is te herleiden. Ook de bondigheid van de catalogi van 1852 en 1869 door zijn voorganger A.J. Lamme, ontsnapten niet aan Haverkorns kritiek.25
[caption id="attachment_1567" align="alignleft" width="288"] Jan Veth, Portret museumdirecteur P. Haverkorn van Rijsewijk, 1908 (prent, inv.nr. OB 479 b).[/caption]
Even onverbloemd wordt door Haverkorn van Rijsewijk de afwijzing door de Rotterdamse gemeenteraad van het Legaat Vis Blokhuyzen in 1869 gehekeld. Voor een fractie van de werkelijke waarde (fl. 20.000) kon Rotterdam de belangrijke collectie schilderijen (waaronder Vermeers Kantwerkstertje, nu in het Louvre) en tekeningen van oude meesters van Dirk Vis Blokhuyzen in bezit krijgen. Hij was een vooraanstaand Rotterdammer, die vanaf de instelling daarvan in 1852 tot zijn dood in 1869 lid en secretaris van de gemeentelijke Commissie voor het Museum Boymans (raad van toezicht) was geweest en dus zeer bij het museum betrokken. Maar het bedrag werd te hoog gevonden en het aanbod werd afgewezen, feitelijk een herhaling van 1845.26 De collectie Vis Blockhuyzen werd vervolgens in 1871 in onderdelen in veiling gebracht met een totale opbrengst van ruim 100.000 gulden. Op de veiling werden met het verzekeringsgeld liefst 51 kavels met 69 tekeningen door A.J. Lamme voor het museum aangekocht,27 maar de rest ging het museum aan de neus voorbij. De op de veiling Vis Blokhuyzen aangekochte tekeningen zijn merendeels van zeventiende-eeuwse Nederlandse meesters, maar ook werden tekeningen van Joos van Winghe (inv.nr. 1744), Pieter Coecke van Aelst (inv.nr. MB 330) Jacques de Gheyn (inv.nr. MB 1712), Pieter de Jode (inv.nr. MB 1714 en MB 1733) en Karel van Mander (inv. nrs. MB 1716-1728) verworven.28
[caption id="attachment_2237" align="alignright" width="286"] Pieter Coecke van Aelst, Genrescène met een boer in een herberg, circa 1540 (inv.nr. MB 330). Aangekocht op de veiling Vis Blokhuyzen in 1871 en nu nog steeds de enige gesigneerde tekening van de kunstenaar.[/caption]
In de periode 1864-1869 werd de verzameling uitgebreid met in totaal 736 tekeningen, door aankoop of schenking. Van 68 bladen is de herkomst onbekend, omdat deze door Lamme niet werd geregistreerd.29 In 1879 ontving het museum een schenking van 48 tekeningen en 100 prenten van de weduwe C. Schuurmans-Ripping, waaronder twee tekeningen van Abraham Bloemaert (inv.nr. AB 4-5) en een landschap met ruïnes van Hendrick van Cleve (inv.nr. MB 1700).30 Helaas is de schenking van de Rotterdammer Leó P. Stracké in het jaarverslag alleen getalsmatig aangeduid. Uit de inventariskaarten blijkt dat in ieder geval tekeningen van Abraham Bloemaert (inv.nr. AB 6) en Antonius Wierix (inv.nr. MB 1924) ertoe behoorden.
Na de tweede summiere bestandscatalogus van 1869 duurde het tot 1916 voordat een eerste Catalogus van Schilderijen en Teekeningen tentoongesteld in het Museum Boymans te Rotterdam het licht zag, met enkel een selectie van de hoogtepunten. De 22 jaar eerder, in 1894 aangekondigde catalogus is helaas niet in druk verschenen.31
De basis van het Prentenkabinet werd aanzienlijk versterkt door de collectie van Dr. Adriaan J. Domela Nieuwenhuis (1850-1935), door de eigenaar geschonken in 1923 en binnengekomen in 1924.32 Daar bij de brand van 1864 alle prenten verloren waren gegaan en in de zestig jaar nadien slechts sporadisch nieuwe waren verworven, hoofdzakelijk van levende kunstenaars, betekende de 2.075 bladen omvattende verzameling Domela Nieuwenhuis, waaronder vele prenten van hoge kwaliteit van onder andere Rembrandt en Dürer, vooral ook op dat terrein een enorme verrijking. De grotendeels tijdens zijn jarenlange verblijf in München (1891-1923) aangelegde verzameling bevatte bovendien 400 tekeningen, waaronder 32 van hemzelf en vele van Duitse kunstenaars uit de achttiende en negentiende eeuw. Slechts zeven tekeningen van oude Nederlandse meesters maken deel uit van deze verzameling, waaronder een blad van Goltzius (inv.nr. DN 199/96), een voorheen aan hem toegeschreven tekening (cat.nr. DN 202/99), een van Johannes Wierix die nu als ‘omgeving van’ is beschreven (inv.nr. DN 203/100), en een van Sebastiaan Vrancx (inv.nr. DN SV gi).
[caption id="attachment_1569" align="alignleft" width="250"] Jan Toorop, Portret van Dr. A.J. Domela Nieuwenhuis, 1924 (inv.nr. JTT 7). Geschonken door de Rotterdamse burgerij bij de opening van het verbouwde Museum Boymans met de officiële presentatie van de collectie Domela Nieuwenhuis.[/caption]
Het Schielandshuis herbergde al vanaf het begin andere instellingen, zoals de academie. Ook na de herbouw werd deze combinatie van functies gecontinueerd. Het Schielandshuis herbergde bovendien de antiquiteitencollectie van het Rotterdamse gemeentearchief, die in 1904 een zelfstandige status kreeg als Museum van Oudheden der Gemeente Rotterdam, met een eigen directeur, A. Hoynck van Papendrecht. Dit museum, het tegenwoordige Museum Rotterdam, was ondergebracht in de kelderverdieping van het Schielandshuis. Door de enorme aanwas van de collecties werd het historische pand gaandeweg te klein. De in 1921 aangetreden directeur dr. Dirk Hannema entameerde in 1926, samen met de directeur van de gemeentewerken, nieuwbouwplannen voor een driemaal zo groot museumcomplex op een deel van het landgoed Dijkzigt vlak buiten de singels. Financiering kon geschieden met het omvangrijke legaat Burger (1916), dat in 1928 door de gemeenteraad gevoteerd werd voor de nieuwbouw van Museum Boymans.33 De voorbereiding van de bouwplannen en de uitvoering daarvan lagen bij stadsarchitect ir. A. van der Steur. Het ambitieuze bouwproject nam inclusief droogstoken en inrichting zes jaar in beslag en in juli 1935 werd ‘Het Nieuwe Museum Boymans’ voor het publiek geopend.34
Museum Boymans verwierf een internationale status door de verkrijging in bruikleen van de befaamde tekeningencollectie van de in Haarlem woonachtige Duitse zakenman Franz Wilhelm Koenigs (1881-1941).35 De collectie kwam binnen op het moment dat het nieuwe museumcomplex in gebruik werd genomen in 1935. Zij belandde in Rotterdam bij wijze van spreken ‘in een gespreid bedje’, want het nieuwe museum beschikte over een professioneel prentenkabinet, met een eigen conservator voor het materieel en wetenschappelijk beheer, alsmede eigen expositie- en studieruimten. De aanwezigheid van deze faciliteiten, gevoegd bij de goede contacten met museumdirecteur Hannema, zullen voor de verzamelaar bij zijn keuze ongetwijfeld een belangrijke overweging geweest zijn.
De succesvolle Duitse zakenman Koenigs had zich in 1921 vanwege de politieke en economische situatie in Duitsland met zijn gezin in Nederland gevestigd en is vanaf dat moment serieus gaan verzamelen, met als doel het vormen van een encyclopedisch overzicht van de tekenkunst. Zijn verzameling groeide uit tot de belangrijkste particuliere collectie ter wereld na die van de Britse koningin. Van de ongeveer 2.600 tekeningen, verzameld in het relatief korte tijdsbestek van tien jaren (ongeveer 1921-1931) zijn er 221 in deze bestandscatalogus opgenomen; dit is meer dan de helft van de tekeningen.36
[caption id="attachment_1570" align="alignleft" width="225"] Leopold von Kalckreuth, Portret van Franz Koenigs, 1917, prent (inv.nr. OB 5378).[/caption]
In april 1940, vlak voor de Duitse inval en het bombardement van Rotterdam waarbij de historische binnenstad grotendeels met de grond gelijk gemaakt werd, is de Collectie Koenigs (het bruikleen in het museum) aangekocht door de Rotterdamse havenbaron D.G. van Beuningen (1877-1955). Deze schonk in datzelfde jaar het grootste deel van de tekeningencollectie aan de in 1939 opgerichte Stichting Museum Boymans (nu Stichting Museum Boijmans van Beuningen). De stichting gaf de collectie vervolgens in langdurig bruikleen aan het museum.
Sinds 1945 is de collectie van het Prentenkabinet enkele keren aanzienlijk uitgebreid. Op het gebied van de prentkunst verkreeg het Prentenkabinet eveneens een wereldstatus met de verwerving van het ongeveer 26.000 bladen omvattende legaat van dr. J.C.J. Bierens de Haan (1867-1951) en de daarna volgende aankopen van circa 10.000 bladen vanwege de door hem in 1936 in het leven geroepen Stichting Lucas van Leyden.37 Een kleinere aanwinst was de langdurige bruikleen van het Fries Genootschap in 1954, dat 31 merendeels zeventiende-eeuwse Hollandse tekeningen omvat, waaronder een enkel vroeg blad, 'De vier evangelisten' van Hendrick Goltzius (inv.nr. FG 55).
De verwerving (door de Gemeente Rotterdam) van de collectie van D.G. van Beuningen in 1958 heeft het museum zowel een uitbreiding van de museumnaam als een enorme verrijking van de oude schilderkunst opgeleverd (waaronder 'De Drie Maria’s aan het graf' van Jan van Eyck). Op het gebied van de tekenkunst beperkte de uitbreiding zich tot achttien bladen. Hieronder bevinden zich belangrijke tekeningen van Rembrandt, Albrecht Dürer,38 Gentile Bellini, Mathias Grünewald, Antoine Watteau. De verzameling van Van Beuningen bevat ook drie vroeg-Nederlandse tekeningen: van Roelant Savery en de twee bladen uit de omgeving van Rogier van der Weyden.
In 1997 werd de collectie van ongeveer 4.000 ornamentprenten van prof. Th.H. Lunsingh Scheurleer aangekocht. Door de schenking in 1998 van de verzameling van de stichting ‘Genootschap Cornelis Ploos van Amstel Knoef’ werd het Prentenkabinet 5.000 tekeningen van merendeels negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaars rijker.39
Het beheer van de collecties tekeningen en prenten werd met de aanstelling in 1923 van J.G. (Jan) van Gelder als eerste conservator geprofessionaliseerd. Na Van Gelder trad in 1941 J.C. (Coert) Ebbinge Wubben aan als zijn opvolger, en tevens als plaatsvervangend directeur. Toen deze in 1950 tot directeur werd benoemd, werd de conservatorfunctie toevertrouwd aan Egbert Haverkamp Begemann. Deze maakte een aanvang met de wetenschappelijke ontsluiting van de tekeningencollectie in de vorm van artikelen en tentoonstellingscatalogi. Haverkamp Begemann werd in 1959 opgevolgd door Hans R. Hoetink, die begon met de samenstelling en publicatie van bestandscatalogi, iets wat vanaf 1971 met een lagere prioriteit werd voortgezet door zijn opvolger drs. A.W.F.M. (Bram) Meij tot zijn pensionering in 2002.
Vooral in de jaren 1948-62 zijn vele individuele tekeningen-aankopen gedaan, waaronder de grote 'Venus en Amor' van Goltzius (1953), drie tekeningen van Maarten van Heemskerck (1959), de 'Soldaat die zijn musket laadt' van Jacques de Gheyn (1959) en de twee vorstenportretten uit de omgeving van Rogier van der Weyden (1958). In de jaren 1962-75 zijn geen vroege Nederlandse tekeningen verworven. Vanaf 1975 (de Mercurius van Gerrit Pietersz) tot 1991 (Het godenfeest tijdens de bruiloft van Peleus en Thetis van Karel van Mander, gevolgd door de aankoop van de zeldzame prent naar deze tekening in 1996) werden wel tekeningen aangekocht, maar bescheiden. Pas in 2001 werd de draad weer opgepakt met de aankoop van de vidimus voor de 'Bewening van Christus' van Abraham Bloemaert in 2001, gevolgd door de serie van de Twaalf Maanden van Hans Bol in 2005, de Odysseus-tekening van Joannes Stradanus in 2007 en 'Het offer van Iphigeneia' van Pieter Aertsen in 2008. Op het moment van voltooiing van deze bestandscatalogus wordt de verwerving van een zeldzame vroege tekening van een anonieme medewerker van Jan van Eyck, een 'Kruisiging van Christus' uit ongeveer 1440, overwogen.40
Introduction
This text is currently only available in Dutch
Museum Boijmans Van Beuningen bezit naast een collectie van 60.000 tot 70.000 prenten ongeveer 17.000 tekeningen, waarvan 13.000 door kunstenaars geboren voor 1875. De verzameling tekeningen van oude meesters behoort tot de belangrijkste ter wereld. Tot op heden is deze desondanks maar ten dele wetenschappelijk ontsloten. De meeste van de bestaande bestandscatalogi dateren bovendien al van enkele decennia geleden (1964-1988). Voor de nieuwe serie bestandscatalogi, waarvan dit het eerste deel is, is prioriteit gegeven aan de vroege Nederlandse tekeningen vanwege het grote belang internationaal en met name voor de ‘Collectie Nederland’. Het betreft tekeningen die zijn vervaardigd door kunstenaars geboren tot en met 1580. Hiermee worden de vijftiende en de zestiende eeuw omvat.
De online bestandscatalogus documenteert de 403 tekeningen van Nederlandse kunstenaars. ‘Nederlands’ wordt bij de vroege tekeningen uit het gebied van de toenmalige noordelijke en zuidelijke Nederlanden als verzamelnaam gebruikt, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen Vlaamse (en Brabantse en Limburgse) kunstenaars en Hollandse (en die uit de overige noordelijke gewesten).
Vanaf de jaren 1580 voltrok zich de scheiding tussen de (katholieke) zuidelijke en de (gereformeerde) noordelijke Nederlanden als gevolg van de opstand tegen de landsheer Philips II, de repressie daarvan door de Spanjaarden, de afscheiding van Holland en de andere noordelijke gewesten en de migratie van vele kunstenaars van het zuiden naar het noorden, vooral na de val van Antwerpen in 1585.
Het eindjaar 1581 voor de catalogus is gekozen omdat kunstenaars geboren voor dat jaar merendeels nog als zestiende-eeuws kunnen worden aangemerkt. Uitzonderingen bevestigen ook hier de regel, met name Abraham Bloemaert (1566-1651), die door zijn lange leven en omvangrijke, vernieuwende oeuvre eigenlijk meer als een zeventiende-eeuwer wordt gezien. Dat geldt ook voor zijn Vlaamse evenknie Peter Paul Rubens (1577-1640). Laatstgenoemde is niet in het bestek van deze bestandscatalogus opgenomen omdat zijn tekeningen en die van andere zeventiende-eeuwse Vlaamse kunstenaars zijn gepubliceerd in de bestandscatalogus Rubens, Jordaens, Van Dyck and their Circle. Flemish Master Drawings from the Museum Boijmans Van Beuningen (2001).1
History of the collection
This text is currently only available in Dutch
De geschiedenis van de collectie tekeningen van Museum Boijmans van Beuningen vangt aan in het begin van de negentiende eeuw, enkele decennia voorafgaand aan het legaat van de collectie Boijmans in 1847 en de stichting van het museum in 1849.
De Utrechtse jurist Frans Jacob Otto Boijmans (1767-1847)42 verzamelde reeds vele jaren - gedocumenteerd van 1798 tot 184643 - toen hij het plan opvatte om zijn collectie schilderijen en tekeningen onder te brengen in een te stichten Museum Boymannianum in zijn woonplaats. Vanwege de tegenwerking van de toenmalige Utrechtse burgemeester richtte de verzamelaar in 1829 zijn hoop op zijn oude Utrechtse vriend mr. M.C. Bichon van IJsselmonde, destijds burgemeester van Rotterdam (1824-1845).
Na twintig jaar moeizame onderhandelingen belandde de verzameling van Boijmans uiteindelijk in Rotterdam, in het daarvoor in 1841 - op instigatie van Boijmans zelf - door de gemeente aangekochte Schielandshuis, een monumentaal gebouw in classicistische stijl uit 1665. Dit geschiedde zonder dat de in 1847 overleden legataris enige band had met de Maasstad, anders dan die oude vriendschap met de burgervader. Het was een gunning over en weer. De collectie en daarmee het museum zijn Rotterdam als het ware in de schoot geworpen: een schenking aan een grote, welvarende stad met een rijke historie, zonder museum maar met een zeer zuinige, uiterst zakelijke gemeenteraad.
Gedurende de onderhandelingen over de collectie had de gemeente Rotterdam in 1845 vrij achteloos, om reden van gebrekkige financiën, het bij testament bepaalde aanbod afgeslagen om de beroemde kunstcollectie (schilderijen, tekeningen en prenten) van wijlen J.G. baron Verstolk van Soelen, een geboren Rotterdammer en oud-minister van Buitenlandse Zaken tot 1841, aan te kopen.44 Dit is een van twee gemiste museale kansen voor Rotterdam en Museum Boymans in de beginjaren geweest. De collectie Verstolk had een ideale basis voor een museum kunnen vormen, waarop die van Boijmans een aanvulling zou zijn geweest, omdat de eerste excelleerde in de zeventiende-eeuwse schilder- en tekenkunst en die van Boijmans in de periode daarna.
Aan de algehele kwaliteit van de kunstwerken in de collectie Boijmans werd al tijdens zijn leven getwijfelden er zou na zijn overlijden in 1847 enige tijd overheen gaan voordat de reeds bejaarde kunstenaar en kunsthandelaar Arnoldus Lamme (1771-1856) en zijn zoon Ary J. Lamme (1812-1900) in opdracht van de gemeente Rotterdam de selectie en taxatie van de kunstwerken hadden afgerond en het kaf van het koren gescheiden.16 Dat wat door hen niet als museumwaardig werd beschouwd, werd als ‘uitschot’ verkocht in de jaren 1853-1855.17 Op deze wijze werden zeshonderd schilderijen en ‘duizenden teekeningen en prenten’ afgestoten.18
De inventarisatie van de door Boijmans gelegateerde schilderijen was in 1849 afgerond. Dat wat na de selectie resteerde werd in een summiere catalogus vastgelegd, waarna het museum werd opengesteld. De inventarisatie van de tekeningen volgde in 1852, te boek gesteld in een zeer summiere catalogus, feitelijk niet meer dan een lijst van tekeningen, zonder inventarisnummers. In dat jaar werd de auteur, de veertigjarige A.J. Lamme, aangesteld als eerste (onbezoldigde) directeur van Museum Boymans. Hij combineerde zijn functie met zijn beroep van kunsthandelaar en veilinghouder en bleef aan tot 1870, een jaar na de afronding van de bijgestelde catalogus van de tekeningen in 1869.
Deze bijstelling was noodzakelijk vanwege een noodlottige reductie van de verzameling waardoor ook tekeningen verloren zijn gegaan. In de catalogus van 1852 zijn 2.962 tekeningen opgenomen, waarvan 1.184 nummers ‘Oude Hollandsche, Duitsche en Vlaamsche School’. In de bijgewerkte versie van 1869, waarin ook de nieuwe verwervingen van de periode 1864-1869 zijn opgenomen, zijn dat er respectievelijk 2.298 en 1.488.
De brand van 1864
In het begin van 1864 werd Museum Boymans getroffen door een verwoestende brand. Nadat het vuur geblust was, stond feitelijk alleen het casco nog overeind.
Over de oorzaak van de brand is hevig gespeculeerd; mogelijk ontstond deze door roet in de schoorstenen, door loodgieterswerkzaamheden, of door onvoorzichtigheid van een leerling van de Academie van Beeldende Kunsten, die op de begane grond gehuisvest was. Behalve alle prenten en een deel van de schilderijen gingen ongeveer 700 tekeningen verloren, een kwart van de toenmalige collectie. De tekeningen waren geordend op kunstenaarsnaam opgeborgen in dertien portefeuilles gemerkt A-B en T-Z (oude Hollandse, Vlaams en Duitse kunstenaars). Bewaard bleven de achttien portefeuilles C-S, die tijdig het brandende pand uit konden worden gedragen19 en daarnaast de portefeuilles met tekeningen van moderne Hollandse, Vlaamse en Duitse meesters, met uitzondering van de mappen met tekeningen van Stolker tot en met Zingg.49 De portefeuilles met 347 Italiaanse tekeningen gingen grotendeels verloren.21 Dat is wat tot nu toe bekend was; nadere identificatie van de tekeningen uit de catalogus van 1852 leert echter dat buiten de C-S portefeuilles, ook de B-tekeningen vanaf Breenbergh en die van Verkolje tot en met Zorg bewaard zijn gebleven, terwijl van de 21 tekeningen van Willem van de Velde waarschijnlijk ook een groot deel nog aanwezig was.
Het moet een hectische reddingsoperatie zijn geweest tijdens de nachtelijke uitslaande brand; waarschijnlijk waren er direct na het brandalarm rijen geformeerd van mensen die portefeuilles uit het gebouw doorgaven naar buiten, totdat de vlammen, rook en hitte hen noopten daarmee te stoppen en zichzelf in veiligheid te brengen.
Van de vroege Nederlandse tekeningen konden 93 bladen in veiligheid worden gebracht, waaronder werk van Petrus Christus (toen beschouwd als van Hans Holbein, inv.nr. MB 328), Pieter Bruegel, met name diens belangrijke 'Temperantia' en drie van de Odysseus-tekeningen van Stradanus.
Naast de in de catalogus van 1852 iets nauwkeuriger omschreven en derhalve identificeerbare tekeningen moeten ook 312 bladen zijn verbrand die alleen met aantallen in de bestandscatalogus waren opgenomen. Waarschijnlijk betreft het de anonieme tekeningen van diverse scholen. Onder deze tekeningen waren “een en zeventig stuks van de 16de eeuw”, waaronder waarschijnlijk ook anonieme tekeningen van Nederlandse kunstenaars. De catalogus van 1869 bevat namelijk geen anonieme tekeningen.51
De collectie Boijmans bevatte dus een belangrijke kern vroege Nederlandse tekeningen. De zeventiende eeuw was daarentegen matig vertegenwoordigd. Het absolute zwaartepunt lag in de late achttiende en begin negentiende eeuw, de in Boijmans’ tijd levende ‘moderne’ meesters. Waarschijnlijk kocht hij veel tekeningen direct van de kunstenaars. De datering van twee tekeningen in 1837 en één in 1838 maakt duidelijk dat Boijmans nog lang doorging met verzamelen.23
Na de brand van 1864 is met het door de verzekering uitgekeerde kapitaal menige nieuwe aanwinst gerealiseerd, ook op het gebied van de tekeningen. De belangrijkste en ook kostbaarste aankoop was de kapitale tekening 'Christus aan het kruis' van Peter Paul Rubens (inv.nr. MB 5005) die voor het destijds zeer hoge bedrag van fl. 4.050 werd aangekocht op de veiling van de collectie Gerard Leembruggen in Amsterdam op 1 maart 1866. Op diezelfde veiling kocht Lamme nog 53 kavels met in totaal 61 tekeningen en, als klap op de vuurpijl, 11 kavels met 663 tekeningen van Willem van de Velde (senior en junior). Voor de Van de Velde tekeningen betaalde Lamme samen fl. 3.209 hetgeen veel, maar beduidend minder is dan het aankoopbedrag van die ene Rubens-tekening. Voor het lagere, maar toch nog hoge bedrag van fl. 300 kocht Lamme op 5 november datzelfde jaar op de veiling van de collectie P.F. van der Wallen, waar hij eveneens zelf veilingmeester was, de ruim een meter lange pentekening van Hendrick Vroom, 'De landing van het leger van prins Maurits bij Philippine' uit 1600 (inv.nr. Vroom 2), het reeds door kunstenaarsbiograaf Karel van Mander in 1604 vermelde ontwerp voor de gelijknamige prent die in opdracht van de Staten Generaal was gemaakt en uitgegeven.
In zijn boek Het Museum-Boijmans te Rotterdam (1909) beschrijft de opvolger van Lamme, Pieter Haverkorn van Rijsewijk (directeur van 1883 tot 1908), als eerste beknopt de geschiedenis van het museum en zijn collecties. Het hoofdstuk tekeningen sluit hij af met de constatering “Een en ander bewijst welk een schat van teekeningen van oude meesters het Museum nu bezat.”53 Haverkorn van Rijsewijk besteedt relatief veel aandacht aan de verwervingen vanaf 1864, het jaar van de grote brand. Bijzonder kritisch toont hij zich over de zuinige financiële toebedeling vanwege de gemeente, het (tekortschietende) verzamelbeleid van de museumcommissie - de feitelijke directie - en diens bijzonder karige informatie in de successieve jaarverslagen, waardoor van veel tekeningen de wijze van verwerving onbekend is en slechts door napluizen van veilingcatalogi soms nog is te herleiden. Ook de bondigheid van de catalogi van 1852 en 1869 door zijn voorganger A.J. Lamme, ontsnapten niet aan Haverkorns kritiek.54
Even onverbloemd wordt door Haverkorn van Rijsewijk de afwijzing door de Rotterdamse gemeenteraad van het Legaat Vis Blokhuyzen in 1869 gehekeld. Voor een fractie van de werkelijke waarde (fl. 20.000) kon Rotterdam de belangrijke collectie schilderijen (waaronder Vermeers Kantwerkstertje, nu in het Louvre) en tekeningen van oude meesters van Dirk Vis Blokhuyzen in bezit krijgen. Hij was een vooraanstaand Rotterdammer, die vanaf de instelling daarvan in 1852 tot zijn dood in 1869 lid en secretaris van de gemeentelijke Commissie voor het Museum Boymans (raad van toezicht) was geweest en dus zeer bij het museum betrokken. Maar het bedrag werd te hoog gevonden en het aanbod werd afgewezen, feitelijk een herhaling van 1845.55 De collectie Vis Blockhuyzen werd vervolgens in 1871 in onderdelen in veiling gebracht met een totale opbrengst van ruim 100.000 gulden.
Op de veiling werden met het verzekeringsgeld liefst 51 kavels met 69 tekeningen door A.J. Lamme voor het museum aangekocht,56 maar de rest ging het museum aan de neus voorbij. De op de veiling Vis Blokhuyzen aangekochte tekeningen zijn merendeels van zeventiende-eeuwse Nederlandse meesters, maar ook werden tekeningen van Joos van Winghe (inv.nr. 1744), Pieter Coecke van Aelst (inv.nr. MB 330) Jacques de Gheyn (inv.nr. MB 1712), Pieter de Jode (inv.nr. MB 1714 en MB 1733) en Karel van Mander (inv. nrs. MB 1716-1728) verworven.28
In de periode 1864-1869 werd de verzameling uitgebreid met in totaal 736 tekeningen, door aankoop of schenking. Van 68 bladen is de herkomst onbekend, omdat deze door Lamme niet werd geregistreerd.58
In 1879 ontving het museum een schenking van 48 tekeningen en 100 prenten van de weduwe C. Schuurmans-Ripping, waaronder twee tekeningen van Abraham Bloemaert (inv.nr. AB 4-5) en een landschap met ruïnes van Hendrick van Cleve (inv.nr. MB 1700).30 Helaas is de schenking van de Rotterdammer Leó P. Stracké in het jaarverslag alleen getalsmatig aangeduid. Uit de inventariskaarten blijkt dat in ieder geval tekeningen van Abraham Bloemaert (inv.nr. AB 6) en Antonius Wierix (inv.nr. MB 1924) ertoe behoorden.
Na de tweede summiere bestandscatalogus van 1869 duurde het tot 1916 voordat een eerste Catalogus van Schilderijen en Teekeningen tentoongesteld in het Museum Boymans te Rotterdam het licht zag, met enkel een selectie van de hoogtepunten. De 22 jaar eerder, in 1894 aangekondigde catalogus is helaas niet in druk verschenen.60
De basis van het Prentenkabinet werd aanzienlijk versterkt door de collectie van Dr. Adriaan J. Domela Nieuwenhuis (1850-1935), door de eigenaar geschonken in 1923 en binnengekomen in 1924.61 Daar bij de brand van 1864 alle prenten verloren waren gegaan en in de zestig jaar nadien slechts sporadisch nieuwe waren verworven, hoofdzakelijk van levende kunstenaars, betekende de 2.075 bladen omvattende verzameling Domela Nieuwenhuis, waaronder vele prenten van hoge kwaliteit van onder andere Rembrandt en Dürer, vooral ook op dat terrein een enorme verrijking. De grotendeels tijdens zijn jarenlange verblijf in München (1891-1923) aangelegde verzameling bevatte bovendien 400 tekeningen, waaronder 32 van hemzelf en vele van Duitse kunstenaars uit de achttiende en negentiende eeuw. Slechts zeven tekeningen van oude Nederlandse meesters maken deel uit van deze verzameling, waaronder een blad van Goltzius (inv.nr. DN 199/96), een voorheen aan hem toegeschreven tekening (cat.nr. DN 202/99), een van Johannes Wierix die nu als ‘omgeving van’ is beschreven (inv.nr. DN 203/100), en een van Sebastiaan Vrancx (inv.nr. DN SV gi).
Het Schielandshuis herbergde al vanaf het begin andere instellingen, zoals de academie. Ook na de herbouw werd deze combinatie van functies gecontinueerd. Het Schielandshuis herbergde bovendien de antiquiteitencollectie van het Rotterdamse gemeentearchief, die in 1904 een zelfstandige status kreeg als Museum van Oudheden der Gemeente Rotterdam, met een eigen directeur, A. Hoynck van Papendrecht. Dit museum, het tegenwoordige Museum Rotterdam, was ondergebracht in de kelderverdieping van het Schielandshuis. Door de enorme aanwas van de collecties werd het historische pand gaandeweg te klein. De in 1921 aangetreden directeur dr. Dirk Hannema entameerde in 1926, samen met de directeur van de gemeentewerken, nieuwbouwplannen voor een driemaal zo groot museumcomplex op een deel van het landgoed Dijkzigt vlak buiten de singels. Financiering kon geschieden met het omvangrijke legaat Burger (1916), dat in 1928 door de gemeenteraad gevoteerd werd voor de nieuwbouw van Museum Boymans.33 De voorbereiding van de bouwplannen en de uitvoering daarvan lagen bij stadsarchitect ir. A. van der Steur. Het ambitieuze bouwproject nam inclusief droogstoken en inrichting zes jaar in beslag en in juli 1935 werd ‘Het Nieuwe Museum Boymans’ voor het publiek geopend.34
Museum Boymans verwierf een internationale status door de verkrijging in bruikleen van de befaamde tekeningencollectie van de in Haarlem woonachtige Duitse zakenman Franz Wilhelm Koenigs (1881-1941).64 De collectie kwam binnen op het moment dat het nieuwe museumcomplex in gebruik werd genomen in 1935. Zij belandde in Rotterdam bij wijze van spreken ‘in een gespreid bedje’, want het nieuwe museum beschikte over een professioneel prentenkabinet, met een eigen conservator voor het materieel en wetenschappelijk beheer, alsmede eigen expositie- en studieruimten. De aanwezigheid van deze faciliteiten, gevoegd bij de goede contacten met museumdirecteur Hannema, zullen voor de verzamelaar bij zijn keuze ongetwijfeld een belangrijke overweging geweest zijn.
De succesvolle Duitse zakenman Koenigs had zich in 1921 vanwege de politieke en economische situatie in Duitsland met zijn gezin in Nederland gevestigd en is vanaf dat moment serieus gaan verzamelen, met als doel het vormen van een encyclopedisch overzicht van de tekenkunst. Zijn verzameling groeide uit tot de belangrijkste particuliere collectie ter wereld na die van de Britse koningin. Van de ongeveer 2.600 tekeningen, verzameld in het relatief korte tijdsbestek van tien jaren (ongeveer 1921-1931) zijn er 221 in deze bestandscatalogus opgenomen; dit is meer dan de helft van de tekeningen.65
In april 1940, vlak voor de Duitse inval en het bombardement van Rotterdam waarbij de historische binnenstad grotendeels met de grond gelijk gemaakt werd, is de Collectie Koenigs (het bruikleen in het museum) aangekocht door de Rotterdamse havenbaron D.G. van Beuningen (1877-1955). Deze schonk in datzelfde jaar het grootste deel van de tekeningencollectie aan de in 1939 opgerichte Stichting Museum Boymans (nu Stichting Museum Boijmans van Beuningen). De stichting gaf de collectie vervolgens in langdurig bruikleen aan het museum.
Sinds 1945 is de collectie van het Prentenkabinet enkele keren aanzienlijk uitgebreid. Op het gebied van de prentkunst verkreeg het Prentenkabinet eveneens een wereldstatus met de verwerving van het ongeveer 26.000 bladen omvattende legaat van dr. J.C.J. Bierens de Haan (1867-1951) en de daarna volgende aankopen van circa 10.000 bladen vanwege de door hem in 1936 in het leven geroepen Stichting Lucas van Leyden.66 Een kleinere aanwinst was de langdurige bruikleen van het Fries Genootschap in 1954, dat 31 merendeels zeventiende-eeuwse Hollandse tekeningen omvat, waaronder een enkel vroeg blad, 'De vier evangelisten' van Hendrick Goltzius (inv.nr. FG 55).
De verwerving (door de Gemeente Rotterdam) van de collectie van D.G. van Beuningen in 1958 heeft het museum zowel een uitbreiding van de museumnaam als een enorme verrijking van de oude schilderkunst opgeleverd (waaronder 'De Drie Maria’s aan het graf' van Jan van Eyck). Op het gebied van de tekenkunst beperkte de uitbreiding zich tot achttien bladen. Hieronder bevinden zich belangrijke tekeningen van Rembrandt, Albrecht Dürer,38 Gentile Bellini, Mathias Grünewald, Antoine Watteau. De verzameling van Van Beuningen bevat ook drie vroeg-Nederlandse tekeningen: van Roelant Savery en de twee bladen uit de omgeving van Rogier van der Weyden.
In 1997 werd de collectie van ongeveer 4.000 ornamentprenten van prof. Th.H. Lunsingh Scheurleer aangekocht. Door de schenking in 1998 van de verzameling van de stichting ‘Genootschap Cornelis Ploos van Amstel Knoef’ werd het Prentenkabinet 5.000 tekeningen van merendeels negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaars rijker.68
Het beheer van de collecties tekeningen en prenten werd met de aanstelling in 1923 van J.G. (Jan) van Gelder als eerste conservator geprofessionaliseerd. Na Van Gelder trad in 1941 J.C. (Coert) Ebbinge Wubben aan als zijn opvolger, en tevens als plaatsvervangend directeur. Toen deze in 1950 tot directeur werd benoemd, werd de conservatorfunctie toevertrouwd aan Egbert Haverkamp Begemann. Deze maakte een aanvang met de wetenschappelijke ontsluiting van de tekeningencollectie in de vorm van artikelen en tentoonstellingscatalogi. Haverkamp Begemann werd in 1959 opgevolgd door Hans R. Hoetink, die begon met de samenstelling en publicatie van bestandscatalogi, iets wat vanaf 1971 met een lagere prioriteit werd voortgezet door zijn opvolger drs. A.W.F.M. (Bram) Meij tot zijn pensionering in 2002.
Vooral in de jaren 1948-62 zijn vele individuele tekeningen-aankopen gedaan, waaronder de grote 'Venus en Amor' van Goltzius (1953), drie tekeningen van Maarten van Heemskerck (1959), de 'Soldaat die zijn musket laadt' van Jacques de Gheyn (1959) en de twee vorstenportretten uit de omgeving van Rogier van der Weyden (1958). In de jaren 1962-75 zijn geen vroege Nederlandse tekeningen verworven. Vanaf 1975 (de Mercurius van Gerrit Pietersz) tot 1991 (Het godenfeest tijdens de bruiloft van Peleus en Thetis van Karel van Mander, gevolgd door de aankoop van de zeldzame prent naar deze tekening in 1996) werden wel tekeningen aangekocht, maar bescheiden. Pas in 2001 werd de draad weer opgepakt met de aankoop van de vidimus voor de 'Bewening van Christus' van Abraham Bloemaert in 2001, gevolgd door de serie van de Twaalf Maanden van Hans Bol in 2005, de Odysseus-tekening van Joannes Stradanus in 2007 en 'Het offer van Iphigeneia' van Pieter Aertsen in 2008. Op het moment van voltooiing van deze bestandscatalogus wordt de verwerving van een zeldzame vroege tekening van een anonieme medewerker van Jan van Eyck, een 'Kruisiging van Christus' uit ongeveer 1440, overwogen.40
Marks
Collectors' marks
This text is currently only available in Dutch.
Een interessant aspect aan tekeningen van oude meesters is de herkomstgeschiedenis of ‘provenance’. Die is in de meeste gevallen helaas niet volledig, in de zin dat alle opeenvolgende eigenaren bekend zijn vanaf het moment dat het blad het atelier van de kunstenaar verliet.
Een enkele uitzondering daargelaten, weten we wanneer en hoe een tekening door het museum is verworven: door schenking (of legaat) of door aankoop bij een verzamelaar, een kunsthandelaar, of op een veiling. Vaak is de vorige eigenaar bekend, soms ook die daarvoor, maar nog vroegere eigenaren in veel gevallen niet. Door onderzoek in onder andere oude veilingcatalogi en gepubliceerde inventarissen van particuliere verzamelingen kan in sommige gevallen de herkomstgeschiedenis worden aangevuld. Een ander hulpmiddel zijn aantekeningen en stempels die in de loop der tijd op de tekeningen, meestal op de keerzijde, zijn gezet.
Sommige vroegere eigenaren hebben een eigen merk aangebracht op hun tekeningen, soms een stempel met hun naam, maar meestal een symbool of hun initialen. In enkele gevallen wordt ook een identificeerbaar handschrift als merk beschouwd.
Deze zogenaamde verzamelaarsmerken zijn geïnventariseerd, geordend, beschreven en gepubliceerd door de Nederlandse verzamelaar Frits Lugt (1884-1970) in zijn bekende tweedelige handboek Les marques de collections de dessins & d’estampes [...] (Amsterdam 1921 en Supplément, Den Haag 1956), ook bekend als ‘het merkenboek’. Lugt geeft relevante informatie over iedere verzamelaar, over zijn verzameling en eventuele veilingen waarin deze verspreid is geraakt. Dit handboek is nu in een uitgebreide vorm online toegankelijk op de website van de Fondation Custodia in Parijs.
In de voorliggende bestandscatalogus staan bij de objectgegevens in de rechter kolom de op de tekening voorkomende verzamelaarsmerken vermeld onder het gelijknamige kopje, tussen haakjes achter de verzamelaarsnaam, in chronologische volgorde. Dezelfde namen staan uiteraard ook vermeld onder het kopje ‘herkomst’, waarin de achtereenvolgende eigenaren en veilinggegevens van iedere tekening, voor zover bekend, worden genoemd tot en met de verwerving door het museum.
Het museum gebruikte tot in de jaren 1930 ook eigen stempels, die zijn opgenomen in Lugts merkenboek: L.1857, L.1858 en L.288. Het is niet bekend wanneer en door wie deze verschillende merken werden aangebracht, maar dit is wel tot op zekere hoogte te reconstrueren. Het eerste merk is een veel voorkomende en wordt aangetroffen op tekeningen uit het legaat Boijmans van 1847, die zijn opgenomen in de summiere catalogus van 1852 en tekeningen die sindsdien zijn verworven tot ongeveer 1869. Het tweede merk (L.288) komt voor op tekeningen verworven na de herziene bestandcatalogus van 1869 (maar ook op inv.nr. MB 331, die behoort tot het legaat Boijmans, maar mogelijk later alsnog is aangebracht), in ieder geval de tekeningen verworven op de veiling van de collectie van D. Vis Blokhuyzen in 1871 en de tekeningen verworven met de schenking Schuurmans-Ripping (1879), in het laatste geval met uitzondering van een tekening van Hendrick van Cleve (inv.nr. MB 1700) en twee tekeningen van Abraham Bloemaert (inv.nrs. AB 4 en AB 5), die het zeldzaam voorkomende museummerk L.1855a dragen. De tekeningen uit de schenking van Leo P.J. Stracké (1884) dragen ook dit merk. Het is bijna vijftig jaar later nog gebruikt voor een tekening van Daniel Dupré (inv.nr. MB 759), verworven in 1932 als particuliere schenking en een anonieme tekening (inv.nr. MB 934) verworven in de kunsthandel in 1935. Het is waarschijnlijk ook gebruikt voor het retrospectief stempelen van nog ongemerkte aanwinsten uit de periode 1852-1879.
De plaats waar het merk is aangebracht, is niet aangegeven. Meestal zetten verzamelaars hun merk namelijk op een vaste plek: Sir Thomas Lawrence (L.2445) plaatste zijn bekende, maar vaak moeilijk te vinden blindstempel ‘T.L’ meestal in een onderhoek op de voorzijde van elk blad, terwijl het merk van Franz Koenigs (L.1023a), dat waarschijnlijk door dr. Helmuth Lütjens of een van diens medewerkers integraal op alle tekeningen is aangebracht toen in 1935 de collectie Koenigs in bruikleen naar ons museum verhuisde, altijd in de linker onderhoek op de verso staat. De eigen merken van het museum staan altijd op de verso van de tekeningen.
Wanneer een verzamelaar vermeld is bij de herkomstgegevens, maar zijn merk is niet aanwezig (soms zijn merken aangebracht op een doubleerpapier waarop een tekening ter versteviging is bevestigd; bij verwijdering daarvan is ook het merk verdwenen), dan is dit vermeld.
Merken van het museum
Dit merk komt voor op tekeningen die in de catalogus van 1852 zijn opgenomen, dus behorend tot de collectie F.J.O. Boijmans, en tekeningen die nadien zijn verworven, merendeels voor de brand van 1864. Volgens Lugt soms voorkomend in combinatie met het navolgende merk L.288, maar niet bij tekeningen in de voorliggende bestandcatalogus. Het merk komt ook voor op drie tekeningen (inv. A Bloemaert 1, HG 12, MB 1770) die in 1866 op de veiling Leembruggen verworven zijn.
Les Marques de Collections de Dessins & d'EstampesVolgens Lugt soms voorkomend in combinatie met merk L.1857; in de voorliggende bestandcatalogus alleen op drie tekeningen verworven met de schenking Schuurmans- Ripping (1879), maar zonder het merk L.1857 (inv.nrs. AB 4 en 5, MB 1700).
Les Marques de Collections de Dessins & d'EstampesDit merk komt voor op tekeningen verworven rond 1921 (volgens Lugt toen in gebruik), maar niet op tekeningen in de voorliggende bestandscatalogus..
Les Marques de Collections de Dessins & d'EstampesDit merk komt voor op tekeningen verworven na de brand van 1864, tot na 1921 (volgens Lugt toen nog in gebruik), bij de vroege Nederlandse tekeningen voor het laatst in 1929 (inv.nr. T Verhaegt 1), met als enkele uitzondering een tekening uit het legaat Boijmans (inv.nr. MB 329). Komt onder andere voor op de dertien tekeningen behorende tot de Passie-reeks van Van Mander (inv.nrs. MB 1716-1728), aangekocht in 1871.
Les Marques de Collections de Dessins & d'EstampesDit merk is slechts korte tijd in gebruik geweest, volgens Lugt rond 1930, maar komt niet voor op tekeningen in de voorliggende bestandscatalogus.
Les Marques de Collections de Dessins & d'EstampesDit merk komt voor op vrijwel alle tekeningen van de Collectie Koenigs. Daar waar het merk niet (meer) aanwezig is, is deze destijds (circa 1935) aangebracht op een doublure die naderhand is verwijderd om redenen van conservering.
Les Marques de Collections de Dessins & d'EstampesWatermarks
The technical data of the drawing paper and the watermark (or a fragment, if present), as well as references to watermark-repertories and other publications, are gradually added and adjusted when necessary (under the heading ‘object data/watermark’). This watermark research is an ongoing process.
For some drawings a more substantial description of the watermark is included in the catalogue entry.
When an image of the watermark (photo made of the drawing placed on a fibre-optic lightsheet) is available, this is indicated.
This text is currently only available in Dutch.
Voorbeeld
Legenda
Tussen haakjes worden de karakteristieken van het papier aangegeven
- v = waterlijnen (v=vergeures, in het Frans)
- P = kettinglijnen (P=pontuseaux, in het Frans)
- V = verticaal (richting van de waterlijnen)
- H = horizontaal (richting van de waterlijnen)
Voorbeeld: vH, 5P = horizontaal waterlijnenpatroon, met vijf kettinglijnen
Handboeken
De voornaamste handboeken waarnaar verwezen wordt zijn:
Briquet
C.M. Briquet, Les filigranes. Dictionnaire historique des marques du papier dès leur apparition vers 1282 jusq'en 1600, tweede editie, Leipzig 1923 (4 vols.)
Churchill
W.A. Churchill, Watermarks in paper in Holland, England, France, etc. in the XVII and XVIII centuries and their interconnection, Amsterdam 1935
Heawood
E. Heawood, Watermarks mainly of the 17th and 18th centuries, Hilversum (Paper Publications Society) 1950 (Monumenta Chartae Papyraceae series, vol. I)
Piccard
G. Piccard, Die Wasserzeichenkartei Piccard im Hauptstaatsarchiv Stuttgart, Findbücher I-XVII, Stuttgart 1961-1997 (25 vols.)
Online databases van watermerken
Piccard Online
Wasserzeichensammlung Piccard, Hauptstaatsarchiv Stuttgart
http://www.piccard-online.de/start.php
WILC
Watermarks in Incunabula printed in the Low Countries (WILC)
Dutch Royal Library
NIKI
International Database of Watermarks and Paper used for Prints and Drawings (c. 1450-1800)
NIKI - Dutch University Institute for Art History, Florence
Acknowledgements
In the realisation of this catalogue, the editing of which was in the hands of Jonieke van Es and Albert Elen, we have called upon the advice of many colleagues in the Netherlands and abroad. We are especially grateful to Gert Jan van der Sman, professor in the History of Drawing and Printmaking at Leiden University. We would also like to thank the advisory committee, consisting of Yvette Bruijnen, Prof. Ilja Veldman, Prof. Jan Piet Filedt Kok and Marijn Schapelhouman. The consultation sessions with them, in which we discussed questions of attribution, iconography and technique, were extremely valuable. They also read and commented upon many of our draft texts.
In carrying out the research, we have made use of the indispensable facilities of the Netherlands Institute for Art History (RKD) in The Hague. Print rooms of several museums at home and abroad have been visited for comparative research. Many of our questions about collectors’ marks were answered by Rhea Blok and Peter Führing of the Fondation Custodia in Paris.
During our research we have benefited from the knowledge of many colleagues in other institutions. In particular we would like to thank Dr Fritz Koreny, a leading expert on early Netherlandish drawings. We are also grateful to the following colleagues, in alphabetical order: Maryan Ainsworth, Paul van den Akker, Stijn Alsteens, Tatjana Bartsch, Kees Berserik, Holm Bevers, Marianne Bisanz-Prakken, Ron Brand, Peter van den Brink, Emmanuelle Brugerolles, Stephanie Buck, Véronique Bücken, Truus van Bueren, Joost Caen, Katharina van Cauteren, Sabine Craft-Giepmans, Ewa Czepiel, Mario Damen, Dorothea Dec, Sandra-Kristin Diefenthaler, Dorothea Diemer, Charlotte Dikken, Eric Domela Nieuwenhuis, Wietske Donkersloot, Rob Dückers, Charles Dumas, Tilman Falk, Chris Fischer, Ursula Fischer Pace, Esther van Gelder, Jeroen Giltaij, Niklas Gliesmann, Joris van Grieken, Floris Harskamp, Ursula Härting, Stefaan Hautekeete, Manfred Ho?, Matthijs Ilsink, Koenraad Jonckheere, Cornelis Jonkman, Stephan Kemperdick, Thomas Ketelsen, Frans Kipp, Jan Kosten, Thomas Kren, Rozemarijn Landsman, Martine Lambrechtsten, Geoffrey Lane, Marjolein Leesberg, Erik Löffler, Guido Messling, Daantje Meuwissen, Fred Meijer, Ursula Mielke, André van Noort, Simon Olaf, Jo’anne van Ooijen, Anne van Oosterwijk, Maria-Cristina Paoluzzi, Natasja Peeters, Erwin Pokorny, Bart Ramakers, William Robinson, Michiel Roscam Abbing, Zsuzsanna van Ruyven-Zeman, Jef Schaeps, Laurens Schoemaker, Constance Scholten, Christiaan Schrickx, Tico Seifert, Manfred Sellink, Frans Smeding, Robert Stein, Cécile Tainturier, Ilona van Tuinen, Matthias Ubl, Joost Vanderauwera, Thea Vignau-Wilberg, Monroe Warshaw, Evelien de Wilde, Joanna Woodall and Heleen Zuurendonk.
Within Museum Boijmans Van Beuningen we would like to thank Martijn Albers, Julia van den Berg, Erik van Boxtel, Eefje Breugem, Helmy Frank, Paul Jansen, Dingenus van de Vrie en Ruud de Zoete, who have offered practical support. Laura Morison and Nynke van der Wal contributed to the realization of the online catalogue, which was produced by Studio Lotte Meijer in collaboration with Indentity/Dave de Fijter and Nine Fluitsma. Special thanks go to Ria Bonten for her contribution in terms of materials, techniques and condition reports, and to Cynthia Osiecki and Roselien van Wijngaarden for their assistance in the editing.
Yvonne Bleyerveld
Peter van der Coelen
Albert Elen
Judith Niessen
Ariane van Suchtelen
Bibliographical citation
Please refer to this digital catalogue with the following bibliographical citation:
Yvonne Bleyerveld, Albert J. Elen, Judith Niessen, et al., Netherlandish Drawings of the Fifteenth and Sixteenth Centuries. Artists born before 1581, online coll. cat. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen) 2012, accessed [date of access], <https://www.boijmans.nl/en/collection/research/netherlandish-drawings-of-the-fifteenth-and-sixteenth-centuries>
> Please refer to entries in this digital catalogue with the following bibliographical citation:
author, ‘artist, title, date’, in: <citation catalogue, see above>
Footnotes
1 Deze bestandscatalogus (auteurs: A.W.F.M. Meij en Maartje de Haan) omvat 251 tekeningen, waarvan er honderd - waaronder 29 tekeningen van Rubens, 20 van Jordaens en 19 van Van Dyck - uitvoerig zijn beschreven en de overige bladen summier.
2 Boon 1978 (615 tekeningen van kunstenaars geboren voor 1570) and Schapelhouman 1987 (110 tekeningen van kunstenaars geboren tussen 1571 en 1579).
3 Boon 1992, nrs. 1-271.
4 Deze collectie bevat ongeveer 1.400 vroege Nederlandse tekeningen, waaronder 430 van Arent van Bolten; met dank aan An van Camp voor deze informatie.
5 Ongeveer 800 tekeningen, gepubliceerd in Lugt 1968 en E. Starky, Inventaire Général des Dessins des Ecoles du Nord. [..]Supplément, Paris (Musée du Louvre) 1988.
6 Exclusief de tekeningen in het Errera-schetsboek zijn er in Brussel 262 zestiende-eeuwse Nederlandse tekeningen (geen enkele uit de vijftiende eeuw); met dank aan Stefaan Hautekeete voor deze informatie.
7 Deze collectie bevat 280 Nederlandse tekeningen uit deze periode; met dank aan Susanne Wagini voor deze informatie.
8 In de Morgan Library bevinden zich ongeveer 260 tekeningen uit deze periode en streek, waaronder 103 bladen van Otto van Veen en 25 van Maarten de Vos, gepubliceerd in Stampfle 1991. In het Metropolitan Museum, inclusief de Robert Lehman Collection, zijn ongeveer 300 à 400 vroege Nederlandse tekeningen, van kunstenaars geboren tot 1575; met dank aan Stijn Alsteens voor de informatie.
9 Van de drie laatstgenoemde musea zijn in respectievelijk 2001, 2011 en 1971 publicaties verschenen over de collecties vroege Nederlandse tekeningen: Buck 2001 (bestandscatalogus van 52 Nederlandse tekeningen, merendeels uit de vijftiende eeuw), Ketelsen/Hahn 2011 (een pluriforme beschrijving van de 650 zestiende-eeuwse Nederlandse tekeningen volgens een indeling in qua techniek, onderwerpskeuze of stilistische kenmerken samenhangende groepen) en Gerszi 1971 (bestandscatalogus van de 319 Nederlandse tekeningen uit de zestiende eeuw, waarvan er nu rond 300 tekeningen nog als Nederlands worden beschouwd; met dank aan Szilvia Bodnàr).
10 Beide bevatten ongeveer 120 tekeningen; resp. Stefes 2011 (als onderdeel van de circa 1.300 Nederlandse tekeningen uit de periode 1450-1850) en Larionov 2010 (waarin 70 van 120 tekeningen, gemaakt in de periode 1440-1580, zijn beschreven en afgebeeld, maar de tekeningen van meesters rond 1600 en het begin van de zeventiende eeuw buiten beschouwing zijn gelaten).
11 Waarvan volgens Fritz Koreny slechts ongeveer een dozijn origineel is; Koreny 2012, p. 14.
12 Manfred Sellink beschouwt 64 tekeningen als eigenhandig; Sellink 2007, passim.
13 Zie Ter Molen 1999, in het bijzonder de bijdragen van P.J. Hoogstrate en M.P.F.G. Kuper, ‘Honderdvijftig jaar Museum Boijmans Van Beuningen 1849-1999’ (pp. 14-133) en J. Giltaij, ‘F.J.O. Boijmans 1767-1847)’ (pp. 134-163).
14 F.J.O. Boijmans (‘Booijmans’ of ‘Boijmans’) is vermeld als koper in de marges van verschillende veilingcatalogi, waaronder als eerste die te Utrecht op 17.09.1792 (verzameling Barchman Wuytiers; Boijmans koopt kavels 13 en 14, tekeningen van Abraham Rademaker).
15 Oud-museumdirecteur Pieter Haverkorn van Rijsewijk (Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 19-25) schrijft openhartig over deze gemiste kans.
16 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 36-43.
17 Het is niet na te gaan waaruit dit overschot precies heeft bestaan. Van de schilderijen is bekend dat van de 1.193 er slechts 239 werden geselecteerd. P. Hoogstrate, Van Museum Boymans tot Museum Boijmans Van Beuningen: 150 jaar museumgeschiedenis, Gorichem 1999 (typescript, gebruikt voor zijn bijdrage in Ter Molen 1999), pp. 6-7.
18 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 310-311. Beenker 2005, p. 105, spreekt van ruim 10.000 tekeningen waarvan er 3.000 werden geselecteerd en de rest verkocht.
19 De 25 tekeningen van Antonie Sallaert (Cat. 1852, nrs 898-922, bevonden zich kennelijk in twee portefeuilles, want de helft ging verloren en de andere helft bleef bewaard, Cat. 1869, nrs. 775-787). Met deze groep is de enige prent uit de collectie Boijmans bewaard gebleven die niet als zodanig was herkend, want een monotypie, hetgeen pas bleek bij het onderzoek voor de bestandscatalogus van 2001 (Sallaert, inv.nr. MB 5100).
20 Hoogstrate/Kuper 1999, pp. 26-28. Het verloren gaan van de laatste mappen van de ‘moderne’ meesters vanaf Stolker was tot nu toe niet opgemerkt.
21 Van de Italiaanse tekeningen bleven er slechts een handvol bewaard (Cat. 1852, nrs. 2014-2360; Cat. 1869, nrs. 2271-2278 van Bartolozzi en Cades), waarvan enkele brand- en waterschade vertonen. Bovendien is een aantal Italiaanse tekeningen bewaard omdat ze toen nog als Nederlands waren aangemerkt. Enkele verloren gegane Italiaanse tekeningen zijn gekopieerd door de Utrechtse Margaretha Cornelia Boellaard (1795-1872), inv.nr. MCB 1 (a-l).
22 In cat. 1852 zijn geen anonieme tekeningen opgenomen, in cat. 1869 daarentegen wel, alfabetisch onder de kunstenaarsnamen als ‘Onbekend’, maar de reden daarvoor was klaarblijkelijk dat deze twee tekeningen (nrs 508 en 509) door de museumdirecteur zelf geschonken waren in 1867, hetgeen ook vermeld staat.
23 Twee aquarellen van P.G. van Os (inv.nr. PGvO 13 en 14; cat. 1852, nrs. 1683 en 1690; cat. 1869, nrs. 2049 en 2056). De laatst gedateerde tekening (1838) is een van Petrus van Schendel (cat. 1852, no 1809; cat. 1869, no 2178).
24 P. Haverkorn van Rijsewijk, Het Museum-Boijmans te Rotterdam, Den Haag-Amsterdam 1909, in het bijzonder ‘De verzameling Teekeningen’, pp. 159-166.
25 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 159-160: “De katalogus, door den heer A.J. Lamme vervaardigd, en einde 1869 gedrukt, is geschreven op dezelfde wijs als de eerste van 1852: zoo beknopt mogelijk. Als een staaltje der bondige redactie nemen wij het volgende over: ‘Breughel (Pieter), bijgenaamd de Boeren-Breughel, geb. te Breda 1510. 50-54. Vijf stuks met Boeren en Bedelaars. Met de pen’. De uit den brand geredde teekeningen zijn zelfs niet, gelijk bij de schilderijen werd gedaan, met een sterretje aangeduid, zoodat men ze slechts door vergelijking met den katalogus van 1852 kan vinden.” En sprekende over de veiling D. Leembruggen in 1866, waar tientallen (69) tekeningen door A.J. Lamme (tijdens de veiling onder zijn eigen directie, hij was tevens veilingmeester) voor het museum werden verworven: “In den katalogus der veiling konden wij echter slechts 47 teekeningen identificeeren met de in den katalogus van het museum vermelde. Waarschijnlijk een gevolg van de beknopte beschrijving. De heer Lamme vond het overbodig in den katalogus te vermelden de herkomst der gekochte teekeningen, gelijk hij ook in de katalogus der schilderijen dit overbodig achtte.” […] “Moeilijk is ’t gissen, waarom de heer Lamme zoo handelde.” (p. 162).
26 Ibidem, pp. 224-232: “Tot dit treurig besluit, waarbij kunstschatten werden geweigerd, die thans [1909, red.] eenige millioenen waard zijn, werd de meerderheid van de Gemeenteraad bewogen door de gedachte aan de aanzienlijke uitgaven voor openbare werken, als havens en bruggen, die eerlangs zouden ondernomen worden. Daarvoor werd gesloten een premie-leening van zes millioen. Dàt durfde men, maar f. 22.000 betalen en f. 1.000 eenige jaren bestemmen voor de verzamelingen van Vis Blokhuyzen – dat durfde men niet!”
27 In de summiere veilingcatalogus zijn deze tekeningen (soms met moeite) te identificeren, maar er staat geen kopersnaam bij vermeld. Waarschijnlijk daardoor en omdat in de jaarverslagen niets wordt vermeld over de verwerving zijn deze tekeningen op de meeste inventariskaarten als ‘gekocht tussen 1869-1879’ beschreven. Aangenomen mag worden, zoals Haverkorn van Rijsewijk kennelijk ook deed (“Toch werden eenige teekeningen voor het Museum gekocht. De Jaarverslagen zwijgen erover; de notulen der Commissie reppen er niet van. ’t Is alsof men zich er over schaamde!”), dat museumdirecteur Lamme als veilingmeester deze tekeningen op de veiling voor het museum heeft gekocht en de Commissie hieraan in het jaarverslag geen ruchtbaarheid heeft gegeven gelet op het feit dat de gemeenteraad uit zuinigheid de aankoop van de gehele collectie had afgewezen.
28 Overigens zijn er meer tekeningen afkomstig uit de veiling Vis Blokhuyzen in een later stadium in het museum terechtgekomen, zoals met het legaat Montauban van Swijndrecht.
29 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 165-166, 267, die er ook fijntjes op wijst dat “De voorraad Veilings-katalogussen uit den tijd der Directeuren A.J. en D.A. Lamme werd door laatstgenoemden meêgenomen bij zijn vertrek. Aan hunne opvolgers gelukte het enkele te koopen voor het Museum, doch de meeste ontbreken”.
30 Ibidem, p. 279.
31 Jaarverslag Museum Boymans 1896, p. 12: “Voltooid werd de nieuwe catalogus der teekeningen uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw, met korte biografiën der kunstenaars, beschrijving der teekeningen, opgaven van herkomst, of zij zijn gegraveerd, enz.” In het Jaarverslag Museum Boymans 1894, waarin op pp. 10-11 het werkplan wordt genoemd, staat dat deze catalogus “echter niet behoeft gedrukt te worden daar slechts een klein aantal personen de portefeuilles met teekeningen ter bezichtiging vragen." Dit manuscript is helaas niet bewaard gebleven in de museumbibliotheek. Waarschijnlijk heeft het wel ten grondslag gelegen aan de beschrijvingen van een selectie der tekeningen in de catalogi van schilderijen en tekeningen die in 1916, 1921, 1925 en 1927 verschenen.
32 A. Hopmans en M. Sellink, ‘Dr. A.J. Domela Nieuwenhuis 1850-1935’, in Ter Molen 1999, pp. 196-231.
33 Jaarverslag Museum Boymans 1928, pp. 2-6.
34 Het Museum van Oudheden was in de jaren 1935-1945 wegens achtereenvolgens herinventarisatie, restauratie en oorlogssituatie gesloten en werd omgedoopt in Historisch Museum der Stad Rotterdam, en stond (al voor de verhuizing in 1935) onder leiding van de directeur van Museum Boymans. Jaarverslag Museum Boymans 1941-1943, pp. 45-48.
35 Voor een uitgebreide geschiedenis van deze verzameling, zie Albert Elen, ‘De Collectie Koenigs’, http://www.boijmans.nl/uplaod/PDF/koenigs/PortalFK8.pdf.
36 Koenigs’ tekeningen zijn geregistreerd met zijn eigen inventarisnummers, onderverdeeld in rubrieken, waaronder H-nummers voor de Hollandse school en N-nummers voor de vroege Nederlandse school. In deze bestandscatalogus komen daarnaast ook enkele D I-nummers (vroege Duitse tekeningen) en I-nummers (Italiaanse tekeningen) voor, die nu als vroege Nederlandse tekeningen worden beschouwd.
37 M. Sellink, ‘Dr. J.C.J. Bierens de Haan’, in Ter Molen 1999, pp. 254-285.
38 De Krab, de Studie van twee voeten voor het Heller altaarstuk en De lindeboom, resp. inv.nr. MB 1958/T 30, 24 en 28.
39 Marius van Dam, Miscellanea delineata. Nederlandse tekeningen 1780-1950 uit de collectie Ploos van Amstel Knoef in Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, Rotterdam 2007.
40 Stephan Kemperdick en Friso Lammertse, tentoonstellingscatalogus De weg naar Van Eyck, Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), nr. 86, kl.ill.
41 Deze bestandscatalogus (auteurs: A.W.F.M. Meij en Maartje de Haan) omvat 251 tekeningen, waarvan er honderd - waaronder 29 tekeningen van Rubens, 20 van Jordaens en 19 van Van Dyck - uitvoerig zijn beschreven en de overige bladen summier.
42 Zie Ter Molen 1999, in het bijzonder de bijdragen van P.J. Hoogstrate en M.P.F.G. Kuper, ‘Honderdvijftig jaar Museum Boijmans Van Beuningen 1849-1999’ (pp. 14-133) en J. Giltaij, ‘F.J.O. Boijmans 1767-1847)’ (pp. 134-163).
43 F.J.O. Boijmans (‘Booijmans’ of ‘Boijmans’) is vermeld als koper in de marges van verschillende veilingcatalogi, waaronder als eerste die te Utrecht op 17.09.1792 (verzameling Barchman Wuytiers; Boijmans koopt kavels 13 en 14, tekeningen van Abraham Rademaker).
44 Oud-museumdirecteur Pieter Haverkorn van Rijsewijk (Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 19-25) schrijft openhartig over deze gemiste kans.
45 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 36-43.
46 Het is niet na te gaan waaruit dit overschot precies heeft bestaan. Van de schilderijen is bekend dat van de 1.193 er slechts 239 werden geselecteerd. P. Hoogstrate, Van Museum Boymans tot Museum Boijmans Van Beuningen: 150 jaar museumgeschiedenis, Gorichem 1999 (typescript, gebruikt voor zijn bijdrage in Ter Molen 1999), pp. 6-7.
47 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 310-311. Beenker 2005, p. 105, spreekt van ruim 10.000 tekeningen waarvan er 3.000 werden geselecteerd en de rest verkocht.
48 De 25 tekeningen van Antonie Sallaert (Cat. 1852, nrs 898-922, bevonden zich kennelijk in twee portefeuilles, want de helft ging verloren en de andere helft bleef bewaard, Cat. 1869, nrs. 775-787). Met deze groep is de enige prent uit de collectie Boijmans bewaard gebleven die niet als zodanig was herkend, want een monotypie, hetgeen pas bleek bij het onderzoek voor de bestandscatalogus van 2001 (Sallaert, inv.nr. MB 5100).
49 Hoogstrate/Kuper 1999, pp. 26-28. Het verloren gaan van de laatste mappen van de ‘moderne’ meesters vanaf Stolker was tot nu toe niet opgemerkt.
50 Van de Italiaanse tekeningen bleven er slechts een handvol bewaard (Cat. 1852, nrs. 2014-2360; Cat. 1869, nrs. 2271-2278 van Bartolozzi en Cades), waarvan enkele brand- en waterschade vertonen. Bovendien is een aantal Italiaanse tekeningen bewaard omdat ze toen nog als Nederlands waren aangemerkt. Enkele verloren gegane Italiaanse tekeningen zijn gekopieerd door de Utrechtse Margaretha Cornelia Boellaard (1795-1872), inv.nr. MCB 1 (a-l).
51 In cat. 1852 zijn geen anonieme tekeningen opgenomen, in cat. 1869 daarentegen wel, alfabetisch onder de kunstenaarsnamen als ‘Onbekend’, maar de reden daarvoor was klaarblijkelijk dat deze twee tekeningen (nrs 508 en 509) door de museumdirecteur zelf geschonken waren in 1867, hetgeen ook vermeld staat.
52 Twee aquarellen van P.G. van Os (inv.nr. PGvO 13 en 14; cat. 1852, nrs. 1683 en 1690; cat. 1869, nrs. 2049 en 2056). De laatst gedateerde tekening (1838) is een van Petrus van Schendel (cat. 1852, no 1809; cat. 1869, no 2178).
53 P. Haverkorn van Rijsewijk, Het Museum-Boijmans te Rotterdam, Den Haag-Amsterdam 1909, in het bijzonder ‘De verzameling Teekeningen’, pp. 159-166.
54 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 159-160: “De katalogus, door den heer A.J. Lamme vervaardigd, en einde 1869 gedrukt, is geschreven op dezelfde wijs als de eerste van 1852: zoo beknopt mogelijk. Als een staaltje der bondige redactie nemen wij het volgende over: ‘Breughel (Pieter), bijgenaamd de Boeren-Breughel, geb. te Breda 1510. 50-54. Vijf stuks met Boeren en Bedelaars. Met de pen’. De uit den brand geredde teekeningen zijn zelfs niet, gelijk bij de schilderijen werd gedaan, met een sterretje aangeduid, zoodat men ze slechts door vergelijking met den katalogus van 1852 kan vinden.” En sprekende over de veiling D. Leembruggen in 1866, waar tientallen (69) tekeningen door A.J. Lamme (tijdens de veiling onder zijn eigen directie, hij was tevens veilingmeester) voor het museum werden verworven: “In den katalogus der veiling konden wij echter slechts 47 teekeningen identificeeren met de in den katalogus van het museum vermelde. Waarschijnlijk een gevolg van de beknopte beschrijving. De heer Lamme vond het overbodig in den katalogus te vermelden de herkomst der gekochte teekeningen, gelijk hij ook in de katalogus der schilderijen dit overbodig achtte.” […] “Moeilijk is ’t gissen, waarom de heer Lamme zoo handelde.” (p. 162).
55 Ibidem, pp. 224-232: “Tot dit treurig besluit, waarbij kunstschatten werden geweigerd, die thans [1909, red.] eenige millioenen waard zijn, werd de meerderheid van de Gemeenteraad bewogen door de gedachte aan de aanzienlijke uitgaven voor openbare werken, als havens en bruggen, die eerlangs zouden ondernomen worden. Daarvoor werd gesloten een premie-leening van zes millioen. Dàt durfde men, maar f. 22.000 betalen en f. 1.000 eenige jaren bestemmen voor de verzamelingen van Vis Blokhuyzen – dat durfde men niet!”
56 In de summiere veilingcatalogus zijn deze tekeningen (soms met moeite) te identificeren, maar er staat geen kopersnaam bij vermeld. Waarschijnlijk daardoor en omdat in de jaarverslagen niets wordt vermeld over de verwerving zijn deze tekeningen op de meeste inventariskaarten als ‘gekocht tussen 1869-1879’ beschreven. Aangenomen mag worden, zoals Haverkorn van Rijsewijk kennelijk ook deed (“Toch werden eenige teekeningen voor het Museum gekocht. De Jaarverslagen zwijgen erover; de notulen der Commissie reppen er niet van. ’t Is alsof men zich er over schaamde!”), dat museumdirecteur Lamme als veilingmeester deze tekeningen op de veiling voor het museum heeft gekocht en de Commissie hieraan in het jaarverslag geen ruchtbaarheid heeft gegeven gelet op het feit dat de gemeenteraad uit zuinigheid de aankoop van de gehele collectie had afgewezen.
57 Overigens zijn er meer tekeningen afkomstig uit de veiling Vis Blokhuyzen in een later stadium in het museum terechtgekomen, zoals met het legaat Montauban van Swijndrecht.
58 Haverkorn van Rijsewijk 1909, pp. 165-166, 267, die er ook fijntjes op wijst dat “De voorraad Veilings-katalogussen uit den tijd der Directeuren A.J. en D.A. Lamme werd door laatstgenoemden meêgenomen bij zijn vertrek. Aan hunne opvolgers gelukte het enkele te koopen voor het Museum, doch de meeste ontbreken”.
59 Ibidem, p. 279.
60 Jaarverslag Museum Boymans 1896, p. 12: “Voltooid werd de nieuwe catalogus der teekeningen uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw, met korte biografiën der kunstenaars, beschrijving der teekeningen, opgaven van herkomst, of zij zijn gegraveerd, enz.” In het Jaarverslag Museum Boymans 1894, waarin op pp. 10-11 het werkplan wordt genoemd, staat dat deze catalogus “echter niet behoeft gedrukt te worden daar slechts een klein aantal personen de portefeuilles met teekeningen ter bezichtiging vragen." Dit manuscript is helaas niet bewaard gebleven in de museumbibliotheek. Waarschijnlijk heeft het wel ten grondslag gelegen aan de beschrijvingen van een selectie der tekeningen in de catalogi van schilderijen en tekeningen die in 1916, 1921, 1925 en 1927 verschenen.
61 A. Hopmans en M. Sellink, ‘Dr. A.J. Domela Nieuwenhuis 1850-1935’, in Ter Molen 1999, pp. 196-231.
62 Jaarverslag Museum Boymans 1928, pp. 2-6.
63 Het Museum van Oudheden was in de jaren 1935-1945 wegens achtereenvolgens herinventarisatie, restauratie en oorlogssituatie gesloten en werd omgedoopt in Historisch Museum der Stad Rotterdam, en stond (al voor de verhuizing in 1935) onder leiding van de directeur van Museum Boymans. Jaarverslag Museum Boymans 1941-1943, pp. 45-48.
64 Voor een uitgebreide geschiedenis van deze verzameling, zie Albert Elen, ‘De Collectie Koenigs’, http://www.boijmans.nl/uplaod/PDF/koenigs/PortalFK8.pdf.
65 Koenigs’ tekeningen zijn geregistreerd met zijn eigen inventarisnummers, onderverdeeld in rubrieken, waaronder H-nummers voor de Hollandse school en N-nummers voor de vroege Nederlandse school. In deze bestandscatalogus komen daarnaast ook enkele D I-nummers (vroege Duitse tekeningen) en I-nummers (Italiaanse tekeningen) voor, die nu als vroege Nederlandse tekeningen worden beschouwd.
66 M. Sellink, ‘Dr. J.C.J. Bierens de Haan’, in Ter Molen 1999, pp. 254-285.
67 De Krab, de Studie van twee voeten voor het Heller altaarstuk en De lindeboom, resp. inv.nr. MB 1958/T 30, 24 en 28.
68 Marius van Dam, Miscellanea delineata. Nederlandse tekeningen 1780-1950 uit de collectie Ploos van Amstel Knoef in Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, Rotterdam 2007.
69 Stephan Kemperdick en Friso Lammertse, tentoonstellingscatalogus De weg naar Van Eyck, Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), nr. 86, kl.ill.