Wie past er op onze collectie?
‘Dus’, vraagt Adam van 10, ‘het museum is helemaal niet van u?’ ‘Nee’, antwoordt museumdirecteur Sjarel Ex die net had uitgelegd hoe hij probeert 145.000 kostbare kunstvoorwerpen te beschermen en bewaken, ‘ik mag er alleen een poosje op passen.’ Waarop de energieke leerling van de IMC Weekendschool in Delfshaven verbaasd uitroept: ‘dus dat geld dat mensen geven, dat is voor het museum?’
Het inzicht dat Adam op deze zondagmiddag kreeg tijdens een ontmoeting met Sjarel Ex is een zeer wezenlijke. Het museum is niet van de museumdirecteur. Het is ook niet van een kleine club rijke mensen, niet van mensen die kunstgeschiedenis hebben gestudeerd, niet van de koning of koningin. Het museum is van de stad. En van de mensen die er wonen. Het museum is van Adam en zijn klasgenoten, zijn ouders en broertjes en zusjes. Sjarel Ex en alle medewerkers passen op de museumcollectie, namens hen allemaal. Zij zorgen ervoor dat het goed onderhouden wordt, niet beschadigt, bestudeerd wordt en bekeken kan worden. En wie doet dat over dertig jaar? Misschien wel Adam.
Het museum als instituut ontstond in de negentiende eeuw. Rijke burgers besloten hun kunstcollectie aan de gemeenschap te geven, met verheffende idealen. Ze beoogden hun mede-stadsbewoners een esthetisch tegenwicht te bieden voor het ‘zwoegen en sjouwen in de havens en het duffe kantoorleven’. De musea maakten daarom van meet af aan een onderscheid tussen de collectie – studie- en tentoonstellingsmateriaal voor kenners – en de tentoonstellingen waarin zorgvuldig gemaakte selecties in hapklare brokken aan het publiek werden getoond. En zo werken musea wereldwijd nog steeds. En zo zal het ook blijven, want het werkt: jaarlijks trekken miljoenen mensen langs de honderden tentoonstellingen, alleen al in Rotterdam bezoeken jaarlijks bijna 30.000 schoolkinderen het museum, journalisten houden het aanbod amper bij in hun wekelijkse kunstbijlagen.
Hoe genereus de intentie van dit model ook was en is, de manier waarop musea zich presenteren is niet meer van deze tijd. Inmiddels leven we in de 21ste-eeuw. De bevolking is opgeleid, heeft vrije tijd en maakt eigen keuzes. Kennis is voorhanden, alles kan op ieder moment overal gevonden en bekeken worden. Waarom geldt dat voor alles, maar niet voor de publieke museale collecties? Het collectiegebouw, een publiek toegankelijk depotgebouw naast het museum waar iedereen achter de schermen kan meekijken, biedt een antwoord op de vraag wat een museum van de 21ste eeuw zou moeten zijn: niet alleen een plek waar tentoonstellingen te bezoeken zijn, maar waar ook zien is waaruit deze ontstaan. De eigenaars van die collectie, Adam en zijn klasgenoten, hoeven geen kenners te zijn, maar hebben er wel alle informatie binnen handbereik. Zij kunnen de omvang van hun bezit zien, ze kunnen er zien hoe er voor hun kunstwerken gezorgd wordt.
Het collectiegebouw biedt volop kansen voor het onderwijs. Er komen lesprogramma’s over restauraties en verzamelingen, leerlingen krijgen er de kunstgeschiedenis in zijn volle rijkdom te zien. Er zijn tal van mogelijkheden voor praktijkonderwijs, leerlingen uit het VMBO en MBO krijgen er een actieve rol in het werken met kunst. In het collectiegebouw word je mede-eigenaar. Je ervaart er hoe het is om op een kunstwerk te passen.
In de discussies rond en over het collectiegebouw, wordt dit aspect nog wel eens onderbelicht. Hoe kunnen wij ons eigenaar voelen van een collectie die om allerlei goede redenen in het depot ver buiten de stad is opgeborgen? Wie wil er over dertig jaar zorgen voor deze collectie die altijd zorgvuldig voor hem verborgen bleef? Voed bij de leerlingen van Rotterdam het gevoel van eigenaarschap over het kunstbezit, en dan komt het wel goed.
Catrien Schreuder