Een middag over 174 nationaliteiten
Het afgelopen jaar liet Museum Boijmans Van Beuningen met steun van het Mondriaan Fonds een onderzoek uitvoeren naar de beleving van kunst en cultuur en het imago van Museum Boijmans Van Beuningen onder Rotterdammers met een niet-Westerse achtergrond. Op vrijdag 27 april werd in het gezelschap van ruim dertig collega’s uit Nederlandse museum- en kunstwereld onder leiding van Kamran Ullah gereflecteerd op de bevindingen van het onderzoek. Hieronder een kort verslag van de middag.
Aanleiding
In de stad Rotterdam heeft de helft van de inwoners een niet-Nederlandse achtergrond. Samen zijn zij goed voor 174 nationaliteiten. Museum Boijmans Van Beuningen ziet dit terug in de groepsbezoeken van Rotterdamse scholen en tijdens speciale evenementen, bijvoorbeeld in samenwerking met het HipHopHuis of Music Matters. Daarbuiten is in de museumzalen echter voornamelijk een autochtoon Nederlands publiek te vinden, ongeacht het soort tentoonstelling of het educatieve aanbod.
Vanuit de afdeling Educatie en Publiekbegeleiding is de ambitie uitgesproken zich actief in te zetten om de mogelijke drempels bij deze groepen te verlagen. Daarvoor is kennis nodig naar de beleving van en behoefte aan kunst onder deze groepen, en in het bijzonder de rol die Museum Boijmans Van Beuningen daarin kan spelen. Daarom nam het museum het initiatief om de beleving van kunst en cultuur en het imago van Museum Boijmans Van Beuningen onder allochtone Rotterdammers te laten onderzoeken.
Conclusies onderzoek
Als eerste lichtte Farid Tabarki, oprichter van Studio Zeitgeist en uitvoerder van het onderzoek, de belangrijkste conclusies toe. Zijn aanpak was kleinschalig en kwalitatief: samen met onderzoekspartner Hanna Bouaicha stelde hij een groep samen van veertien Marokkaanse en Surinaamse Nederlanders. Deze nationaliteiten maken het grootste deel uit van de Rotterdamse allochtone bevolking. Daarbinnen lag de focus op ouders van schoolgaande kinderen en studenten. Juist deze groepen karakteriseert Tabarki als het zogenaamde ‘laaghangend fruit’ voor musea: de interesse in een bezoek is aanwezig. Door middel van diepte-interviews en museumbezoeken kwamen enkele duidelijke bevindingen aan het licht.
- systeem: de onderzochte groepen geven aan dat een museumbezoek ‘niet in het systeem’ zit. In tegenstelling tot een autochtone spiegelgroep hebben allochtonen met een hogere opleiding het bezoek aan een museum doorgaans niet van huis uit meegekregen. Ook onder leeftijdgenoten maakt het geen deel uit van de vrijetijdsbesteding.
identiteit: het onderzoeken van de eigen identiteit speelt een grotere rol bij voornamelijk de Marokkaans-Nederlandse studenten, dan bij de autochtone spiegelgroep. Er wordt niet bewust gezocht naar kunstuitingen uit het land van herkomst, maar herkenning van de eigen bi-culturele achtergrond in het tentoongestelde wordt wel gewaardeerd. Het zit hem in de nuance, de groep wenst niet te worden aangesproken op de nationaliteit van de ouders of grootouders, maar voelt er wel een verbondenheid mee. Onder de groep jonge ouders lijkt juist de kennismaking met de westerse kunst en cultuur een drijfveer. Men wil het hun kinderen graag meegeven. Een gebrek aan eigen kennis is daarin weer een belemmering.
- kunstbeleving: onder deze groepen blijkt vooral een grote behoefte naar kennisvergroting over de beeldende kunst. Informatie in het museum wordt zeer gewaardeerd.
- beleving van het museum: onder de respondenten blijkt het museum als instituut als hoogdrempelig ervaren te worden, met name door de stilte in de zalen en het overmatige blanke publiek. Evenementen en georganiseerde bezoeken zouden deze drempels kunnen wegnemen.
Leefstijlgroepen
Na de presentatie van Farid Tabarki gaf Nelly van der Geest (directeur Centrum voor Interculturele Studies HKU) een inhoudelijke reflectie op het onderzoek. Zij bekeek het onderzoek aan de hand van twee theoretische modellen, te weten het model van mentality groups dat in 2007 door onderzoeksbureau Motivaction in opdracht van Kunstenaars & Co werd opgesteld en het model voor interactie ontleend van Charles Leadbeater. Aan elke mentality group, een combinatie van opleidingsniveau en leefstijl, koppelde zij een niveau van interactie uit het schema van Leadbeater. De groepen die in het onderzoek van Farid Tabarki zijn benoemd zouden in haar ogen gerangschikt kunnen worden bij de groepen ‘kosmopolieten’, ‘opwaarts mobielen’ en ‘moderne burgerij’.
De kosmopolieten, de groep met een hoge opleiding en brede interesse, is een dankbaar publiek. Zij houden van alle vormen van cultuur, zowel traditionele cultuur als populaire cultuur. Zij zijn op zoek naar verrijking, status en inhoudelijke uitdaging en vinden in wezen elk aanbod interessant. De opwaarts mobielen volgen vooral populaire cultuur, maar een van de motieven voor cultuurdeelname is interesse in andere culturen. De opwaarts mobielen zijn niet alleen op zoek naar ontplooiing, maar willen ook graag verwend worden. Zij zoeken naar activiteiten die ontspanning bieden, zoals uit eten gaan of naar de film. Een museumbezoek dient voor hen goed georganiseerd te zijn. De moderne burgerij neemt deel aan cultuur om te ontspannen en om gevoelens van trots en nostalgie te beleven. Hoewel het misschien een iets moeilijker te bereiken groep is, ligt ook daar de uitdaging voor een museum.
Voor culturele instellingen had Nelly van der Geest een aantal praktische adviezen. Zo adviseerde zij instellingen vooral het verhaal en de context van de kunst een grote rol te laten spelen in wat je voor nieuwe allochtone doelgroepen ontwikkelt; men wil vaak de context begrijpen en zich in aspecten kunnen herkennen. Daarnaast pleitte ze voor het aangaan van een duurzame relatie met de doelgroep, geef de mensen een rol. Organiseer activiteiten waarbij de mensen actief bezig kunnen zijn, en laat hierbij diverse zintuigen een rol spelen (een festival-culture volgens het model van Leadbeater). Bereik de mensen via de omgeving, via familie of via de kinderen die al eens met school naar bijvoorbeeld het museum gingen; ‘zegt het voort’. Treedt naar buiten, hang posters op bijvoorbeeld scholen op, zodat leerlingen de kunst dag in dag uit zien en zodat deze kunst hen altijd bij zal blijven. En als laatste: Stel je instelling open voor evenementen van diverse groeperingen.
Wat nu?
Na deze presentatie reflecteerde Deirdre Carasso, hoofd van de afdeling Educatie & Publieksbegeleiding van Museum Boijmans Van Beuningen, op het onderzoek en gaf een voorzichtig kijkje in de toekomst: hoe gaat het museum hier nu verder mee? Geen eenvoudige vraag. De onderzoeksresultaten leggen immers geen duidelijker drempels bloot dan, ‘het zit niet in mijn systeem’ of ‘ik zou wel willen, maar het komt er niet van’. Redenen om het museum wel of niet te bezoeken lijken in eerste plaats persoonlijk en niet aan een bepaalde identiteit te koppelen. Ervaringen die het museum al heeft met incidentele acties om een publiek met een niet-westerse achtergrond aan te spreken leverden bovendien weinig respons op. Het onderzoek prikkelt echter om te blijven experimenteren, dingen uit te proberen en te doen. De overtuiging is dat het museum, en in het bijzonder de afdeling educatie, al veel projecten doet die aan zouden kunnen spreken. Het zoeken is naar de juiste inhoudelijke aansluiting, stevig gefundeerd met gerichte marketing. Te denken is bijvoorbeeld aan het organiseren van familiedagen, met een net andere insteek. Of een gidsje zoals National Gallery ze maakt, waarin de collectie net eens vanuit een andere culturele context wordt belicht.
Oproep
Harriet Duurvoort, journalist en documentairemaker, sloot de middag af. Zij toonde een fragment van haar documentaire The UK Vibe, over hoe musea in Londen en Liverpool omgaan met de culturele diversiteit in hun stad. Tate Britain stelde een speciale cross cultural curator aan, Paul Goodwin. Hij organiseerde succesvolle activiteiten als Late at Tate bij de Chris Ofili-tentoonstelling en de tentoonstelling Afro Modern in Tate Liverpool. Harriet Duurvoort eindigde met een pleidooi voor het blijvend investeren in diversiteit binnen de muren van het museum. De diversiteit in de stad zou weerspiegeld moeten worden in de diversiteit van de tentoongestelde kunstenaars, de personele samenstelling en dat van het museumpubliek. Dat gaat niet vanzelf, maar zou in haar ogen vanuit beleid bewust moeten worden nagestreefd.
Karen de Moor