Inclusief zijn doe je niet alleen
Wie de partijprogramma’s van de politiek in de Rotterdamse gemeenteraad leest, ziet al gauw: cultuureducatie doet ertoe. Vrijwel alle partijen staan voor een inclusieve culturele sector, goed cultuuraanbod op scholen en inspanning van culturele instellingen om een breed en divers publiek aan zich te verbinden. Goed nieuws en een belangrijk signaal: cultuur wordt door de politiek als relevant gezien voor de inwoners van Rotterdam, ongeacht afkomst, beperking of opleidingsniveau.
Museum Boijmans Van Beuningen neemt graag zijn verantwoordelijkheid: we bieden gratis toegang voor iedereen onder 19 jaar en voor Rotterdampashouders, trekken intensief op met basisscholen, spannen ons in voor een Rotterdams CKV-model, voor mbo is er een programma rondom kritische denk- en kijkvaardigheden. We hebben taalprogramma’s voor mensen die Nederlands leren, museumrondleidingen voor mensen die doof of blind zijn, die lijden aan dementie of in een verzorgingshuis verblijven. Ook hebben we peuterprogramma’s, een eigen kinderbestuur en familiedagen en initiëren crossovers met jongerencultuur. Telkens opnieuw ervaren we de kracht van het museum. Jaarlijks ontvangen we inmiddels 50.000 kinderen en jongeren in schoolverband. Veel onvergetelijke momenten vinden dagelijks plaats in onze zalen.
Toch blijft het onderwerp onverminderd urgent. De gelijke kansen op kennismaking met en deelname aan cultuur in de stad zijn namelijk niet verankerd in het beleid. Voor teveel mensen blijft het museum een plek voor ‘de ander’, voor mensen die gestudeerd hebben, veel geld verdienen, in goede wijken opgroeien. Basisscholen krijgen als belangrijkste opdracht het opstuwen van de citoscores voor taal en rekenen. De boodschap aan het onderwijs? ‘Cultuur komt als de prestaties in orde zijn’. In Rotterdam is de Rotterdamse Cultuurkaart op een kwart van alle middelbare scholen niet ingevoerd. Deze kunnen of willen de middelen er niet voor vrijmaken. Het beleid is hier: ‘Cultuuruitjes zijn vooral voor scholen waar extra geld is voor cultuur.’ En de 40.000 Rotterdamse MBO studenten? Voor hen is er geen cultuuronderwijsbeleid dat ze stimuleert kennis te maken met de rijke cultuur in hun stad. Wat is dan het signaal? ‘Kunst in de musea is relevant voor voortgezet onderwijs, maar niet voor leeftijdgenoten die een vakopleiding kiezen’. En dan tot slot: de Rotterdampas, die gratis toegang geeft tot veel culturele instellingen, kost 5 euro voor minima en 60 euro per jaar zodra je inkomen meer is dan 1.700 euro per maand. De boodschap aan mensen met een laag- of middeninkomen: ‘Cultuur is duur.’ De politiek is in zijn partijprogramma voorvechter van een inclusieve culturele sector, maar plaatst met zijn beleid cultuur zelf op een ivoren toren.
Wat zou de politiek moeten doen? Wie cultuureducatie van écht belang vindt, legt de verantwoordelijkheid niet alleen bij de culturele instellingen, maar richt de samenleving er op in. Om te beginnen met enkele eenvoudige impulsen: de gratis Rotterdampas voor alle mensen met beneden modaal inkomen, structureel tegoed op niet alleen de Cultuurkaart maar ook de MBO-card én een stimulans voor allianties tussen culturele sector en voortgezet onderwijs- en middelbaar beroepsonderwijs. Maak cultuur via persoonsgebonden budgets toegankelijk voor mensen met een beperking, bied ook het speciaal onderwijs mogelijkheden volwaardig mee te doen. En voed tegelijkertijd nieuwe culturele initiatieven, stimuleer diversiteit in de culturele sector én koester de internationale kunsttop die de stad rijk is. Rotterdam kan een voorbeeld zijn in het bieden van kansen voor álle inwoners. De stad zal bruisen en sterker worden. Culturele instellingen, groot en klein, beginnend of gevestigd, staan te trappelen. Maar het is niet alleen een opdracht voor culturele instellingen. Inclusief zijn doe je samen.
Catrien Schreuder
Hoofd Educatie en publieksbegeleiding
Museum Boijmans Van Beuningen